Nooit meer zoiets verschrikkelijks als Auschwitz
Nooit meer Auschwitz Lezing 2015 - door Abram de Swaan, socioloog en emeritus universiteitshoogleraar sociale wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam
Het Nederlands Auschwitz Comité organiseert in samenwerking met het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en de Sociale Verzekeringsbank voor de twaalfde keer de Nooit Meer Auschwitz Lezing. De lezing vindt plaats op woensdag 21 januari 2015 in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam.
Het Nederlands Auschwitz Comité heeft Abram de Swaan uitgenodigd te spreken. Hij krijgt bij deze gelegenheid de Annetje Fels-Kupferschmidt Onderscheiding uitgereikt. Annetje Fels-Kupferschmidt overleefde het vernietigingskamp Auschwitz en richtte tien jaar na de oorlog, samen met andere overlevenden van de kampen, het Nederlands Auschwitz Comité op met de doelstelling ‘Nooit meer Auschwitz’. Hier volgt een interview met Abram de Swaan ter introductie van zijn lezing.
De Lezing wordt jaarlijks georganiseerd rond de Internationale Holocaust Herdenking. Hoe herdenkt u en waar?
Met de Internationale Holocaust Herdenking op 27 januari, de dag waarop Auschwitz is bevrijd door de Russen, heb ik nog vrij weinig. Persoonlijk heb ik meer met de Herdenking op 4 mei. Dan probeer ik altijd bij het Ravensbrück-monument te zijn, omdat ik sommige verzetsheldinnen die Ravensbrück hebben overleefd goed heb gekend. Ik vind het altijd een mooie herdenking en een schitterend monument. Ook de tekst erop spreekt me enorm aan: ‘Voor haar die tot het uiterste neen bleven zeggen tegen het fascisme.’ Ik probeer dan twee minuten stil te zijn, maar na een minuut gaan mijn gedachten toch waar ze willen. De afgelopen tien jaar heb ik mij in het onderwerp ‘genocide’ verdiept en herdacht als het ware iedere dag.
Op 8 januari 1942 ben ik geboren in Amsterdam. In mijn eerste levensjaren was ik ondergedoken bij een gezin in Beverwijk en mijn ouders zaten in Amsterdam. Zij zagen mij pas na de oorlog weer. Mijn onderduikouders en pleegzusje bleef ik ook daarna bezoeken tot hun dood. Ik had grote bewondering voor hen en in het bijzonder voor mijn in 1942 negenjarige onderduikzusje. Zij kon liegen als de beste wanneer Duitse soldaten mij, ‘haar babybroertje’, vertederd uit de kinderwagen haalden. Mijn ouders en ik hebben ongelofelijk geluk gehad. Met deze achtergrond besef ik temeer dat ik bijna zeventig jaar in vrede, welvaart en vrijheid heb geleefd.
Na de oorlog kreeg ik een zusje, Carrie, aan wie ik mijn recente boek ‘Compartimenten van vernietiging’ heb opgedragen.In ons gezin werd niet zozeer over de oorlog of over gevoelens gesproken, maar vooral over politiek. In de leus ‘Nooit meer Auschwitz’ zit eigenlijk al een vergelijking met toekomstige rampen. Ze impliceert ook dat we nooit meer zoiets verschrikkelijks als Auschwitz willen, maar niet goed weten hoe dat te voorkomen. Vrijwel iedereen wil dit nooit meer en toch zijn er inmiddels helaas nog vele genocides geweest. Maar wanneer we over het ultieme kwaad proberen na te denken, dan associëren we dat altijd met Auschwitz.
In uw boeken over genocide gaat het veel over identificatie. Waarmee identificeert u zich?
Ik voel mij Amsterdammer, Nederlandstalige, Jood en wereldburger. Ik vind het belangrijk om te blijven denken dat er maar één menselijke soort is en dat wij allen wereldburgers zijn. Ik ben antireligieus opgevoed, maar sta nu open tegenover religie, vooral het Jodendom, en beleef daar op een afstand plezier in. Ik voel een aanslag op Joden waar dan ook enigszins als een aanslag op mijzelf. Ik voel me verbonden met heel veel Joden en met sommigen helemaal niet. Des te meer bewondering heb ik voor de Joden en Palestijnen die in Israël en Palestijns gebied de democratie en de rechtsstaat proberen te bevorderen.
Vanwaar uw wetenschappelijke belangstelling als socioloog voor het onderwerp genocide?
Om de tien jaar verander ik van onderwerp, zoals een slang van huid verwisselt. Vijfentwintig jaar geleden hield ik me bezig met de verzorgingsstaat en dat leidde tot een boek: Zorg en de Staat. Het boek dat ik nu geschreven heb zou ook Moord en de Staat kunnen heten, achteraf een logisch vervolg. Ik zag dat er wel veel historische studies over genocide waren verschenen, maar dat er nog geen dwarsverbanden met andere sociale wetenschappen waren gelegd. Ik bekijk een onderwerp graag vanuit verscheidene perspectieven. In mijn twee laatste boeken probeer ik tot een beter begrip te komen van wat nu als het grootste kwaad beschouwd wordt: massamoord. Ik wil proberen te doorgronden hoe het mogelijk is dat grote groepen van georganiseerde en gewapende mensen, meestal jonge mannen, binnen een bepaald tijdsgewricht plotseling overgaan tot het doden van ongewapende en ongeorganiseerde en dus weerloze medemensen waar ze vaak eerst schijnbaar vreedzaam mee samenleefden.
De aanleiding voor mijn recente boek ‘Compartimenten van Vernietiging’ was dat mijn promotor Nico Frijda, hoogleraar psychologie, mij vroeg: ‘Hoe komt het dat mensen zulke sterke gevoelens hebben voor mensen die ver weg leven en die ze vaak helemaal niet kennen?’ En daarmee ging ik aan de slag. De terreur werkt met intimidatie en zonder informatie. De mensen wisten tijdens de Tweede Wereldoorlog niet precies wát er gebeurde, maar ze wisten dát er iets gruwelijks plaatsvond. De Jodenmoord voltrok zich achter de coulissen, op plaatsen zo ver mogelijk van de bewoonde wereld. Maar haast iedereen kon wel het een en ander vermoeden.
U heeft het in uw recente werken over het verschijnsel ‘wij-zij’. Waar doelt u dan op?
‘Mensen hebben de neiging een indeling te maken tussen wij en zij. ‘Wij’ is de eigen groep waarin men zich herkent - daar speelt de ‘identificatie’. ‘Zij’, dat zijn de anderen, die zijn vreemd, anders, minder - daar werkt de ‘desidentificatie. In de loop van de mensheidsgeschiedenis zijn de kringen van identificatie en dus ook van desidentificatie steeds omvangrijker geworden, van dorpen naar hele natiestaten. Aan ‘de anderen’ worden al snel slechte eigenschappen toegeschreven. Manipulatieve leiders kunnen daar gebruik van maken en aanzetten tot haat en vervolgens tot wandaden die in verhevigde vorm tot volkerenmoord kunnen leiden.
Hoe kan massamoord plaatsvinden in eigentijdse samenlevingen?
Sluimerende tegenstellingen worden bijna altijd geactiveerd door een regime en kunnen dan leiden tot uitsluiting van de gedoodverfde groep. Sociale klassen worden tegen elkaar opgezet. De moordenaars denken dat ze in opdracht van hun meerderen ongestraft hun gruweldaden kunnen bedrijven. En dat is ook bijna altijd zo: massamoordenaar is het veiligste beroep op aarde. Kern van de zaak is dat massale vernietiging het eindresultaat is van een proces van voortschrijdende afzondering van de ‘doelgroep’ uit de rest van de samenleving, een proces van ‘compartimentalisering’ op alle niveaus. Een fanatiek regiem werkt als de drijvende kracht in die ontwikkeling, door haatpropaganda en voortschrijdende uitsluiting en isolering van het doelwit. Naarmate de haat feller wordt krijgen mensen steeds heftigere opinies over de gedoodverfde groep en denken ze in de trant van ‘zij krijgen hun verdiende loon!’. Op die manier is het al makkelijker om moordenaars te rekruteren, juist omdat die andere groep door het regime wordt buitengesloten en als onmenselijk wordt afgeschilderd.
Behalve het psychische buitensluiten is er ook vaak sprake van een fysiek buitensluiten: de gehate groep wordt uitgesloten van onderwijs, openbaar vervoer, etc., en dan wordt het moorden op afgebakende plaatsen georganiseerd. Liefst ver weg en onzichtbaar, zodat de overige bevolking kan voorwenden dat ze ‘van niets weet’ en de moordenaars in een apart domein van de samenleving kunnen functioneren en daarbuiten kunnen doen alsof er niets is gebeurd. Ik noem die afgebakende en vaak verafgelegen plaatsen de ‘compartimenten van vernietiging’. Soms wordt er gemoord in het zicht van de omstanders, maar ook dan vindt er een soort rituele afbakening plaats om de moordpartij te scheiden van ‘het gewone leven’.
Waarom kan de een wel moorden en de ander niet?
‘Het denken hierover is lang blijven hangen bij de spinsels van filosofe Hannah Arendt over de zaak Eichmann en bij de uitslagen van het gehoorzaamheidsexperiment van psycholoog Stanley Milgram uit de jaren zestig. Bij Milgrams experiment gaf twee derde van de deelnemers op commando steeds zwaardere stroomstoten aan een ander, maar één derde van de deelnemers weigerde dit te doen. De alom aangehangen mening, ook nu nog, is dat doodgewone mensen onder buitengewone omstandigheden buitengewone misdaden kunnen begaan. En dat is ook zo, veel meer dan men vijftig jaar geleden dacht. Maar veel van de argumentatie blijkt achteraf geen steek te houden. Er zijn altijd ook de weigeraars. De moordenaars vormen een heel klein percentage van de bevolking, en slechts een heel klein deel van hen is ooit vervolgd. Wat we weten komt vooral van die rechtszaken, waar ze zich voordeden als de vermoorde onschuld die van niets wist. Ik heb geprobeerd de verzinsels te weerleggen en het wetenschappelijk bewijsmateriaal van Milgram en Browning heel nauwkeurig te ontrafelen.
Wat is dan wel het daderprofiel van een massamoordenaar?
U stelt dat daders slecht kunnen stoppen?
Het zou kunnen zijn dat wie er in deze fase van het massamoorden mee ophoudt, als hem dat al vrijstaat, daarmee ook toegeeft dat het zo niet mag, dat hij dus iets misdaan heeft, iets vreselijks gedaan heeft. Wie doorgaat, ontkent daarmee zolang hij doorgaat zijn schuldigheid. Wie ophoudt bekent schuld. Voor veruit de meeste mensen is mishandeling en moord van weerloze mensen weerzinwekkend. Slechts enkelen hebben er van meet af aan zin in. Zij weten de algemene aarzeling te doorbreken en brengen vaak de slachting op gang. In verklaringen voor de rechter verschuilen ze zich achter de wilde roes, of de dwang van hun meerderen, het bevel dat nu eenmaal bevel was, of de straf die op weigering zou volgen. Massale vernietigingscampagnes zijn zo irrationeel. Kennelijk kunnen grote groepen mensen verleid worden tot krankzinnige opvattingen en velen onder hen tot gruwelijke misdaden.
De staat speelt een dubbelrol zegt u?
Het is zo’n paradox: veruit de meeste samenlevingen zijn in de loop van eeuwen vreedzamer geworden, maar de staten beschikken over een opeenhoping van geweldsmiddelen. Daarmee kunnen ze andere staten bedwingen, maar ze kunnen zich daarmee ook tegen de eigen bevolking keren en massale slachtingen aanrichten. In Nederland kun je je vrij over straat bewegen en veilig met de trein reizen, zonder aangevallen te worden. De staat beschermt met wet- en regelgeving en met agenten op straat. De staat heeft het geweldsmonopolie. Dat was in vorige eeuwen vaak anders. Wie toen per koets reisde had grote kans om overvallen of vermoord te worden en de daders waren meestal ongrijpbaar. Als grote tegenhanger van moord en chaos is er nu de ordehandhaving in een rechtsstaat. De dubbelrol van de staat: als geweldsmonopolist biedt hij de grootste bescherming en vormt ook de grootste bedreiging.
Houdt het massamoorden dan nooit op? Wat geeft u hoop voor de toekomst?
Er zijn in de vorige eeuw drie hoopvolle emancipatiebewegingen geweest. Sinds de oorlog is de oude, starre klassenmaatschappij grotendeels verdwenen. Een kind uit een arbeidersgezin kan nu veel vaker studeren en doorstoten naar hoge posities. Dat was voor de oorlog zeldzaam. Daarnaast was het in mijn jeugd volkomen ondenkbaar dat vrouwen beroepen uitoefenden of posities bekleden die inmiddels doodnormaal zijn geworden: rechter, piloot, politieagent, minister. De vrouwenemancipatie is in de westerse wereld wonderlijk snel bevochten. Dát is hoopgevend! En dan de derde beweging; de homo-emancipatie. Die brengt iedereen meer vrijheid, uiteraard de homo’s en lesbo’s, biseksuelen en transgenders, maar ook de hetero’s: Want nu zijn mensen hetero omdat ze daaraan de voorkeur geven, vroeger waren ze het ook omdat het nu eenmaal moest.
Wat mij ook hoop geeft is dat vrouwen, de helft van de wereldbevolking, in veel grotere getale en steeds langer naar school gaan. Daarmee wordt de mannelijke superioriteit steeds meer ondergraven. De kansen op de arbeidsmarkt en op de huwelijksmarkt worden nu in de klas beslist, en daar doen meisjes het helemaal niet slechter dan jongens. Dat vormt een enorme bedreiging voor de mannelijke suprematie en als reactie daarop grijpen veel mannen terug op Bijbel en Koran, bekeren zich tot een fundamentalistische levensbeschouwing. Die dient in de eerste plaats om vrouwen terug te drijven naar hun ondergeschikte positie. Het religieus fanatisme is ingegeven door de angst om de superieure positie definitief te verliezen en door schaamte dat het aloude overwicht al deels verloren is gegaan. En dat is allemaal de schuld van de moderne tijd, van het westen, van het kapitalisme. Daartegen keren de fundamentalisten zich dan ook met grote felheid. Maar in wezen is het een contrarevolutie tegen de vrouwenemancipatie.
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak December 2014
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?