Van Dis op oorlogspad
De oorlog zit als het ware in mij, omdat ik thuis een soort oorlog heb meegemaakt
Schrijver en tv-presentator Adriaan van Dis schreef naar aanleiding van zijn bezoek aan Japan zijn nieuwe boek ‘Op oorlogspad in Japan’. Tijdens het bezoek van de Japanse keizer aan Nederland was Van Dis uitgenodigd voor het koninklijk diner in het Paleis op de Dam. Naar zijn zeggen is ‘Op oorlogspad in Japan’ meer dan ooit een ‘tweede generatieboek’ en beziet hij zichzelf uiteindelijk toch als kind van twee door de oorlog getroffen ouders.
Een jeugd tussen aardappel en rijstkorrel
“Mijn vader kwam uit een oude koloniale familie. Hij is in de Tweede Wereldoorlog zijn vrouw kwijtgeraakt. Hij heeft gewerkt aan de Sumatraspoorlijn en zat na de oorlog in een opvangkamp in Palembang op Sumatra. Mijn moeder zat met haar drie dochters in ditzelfde opvangkamp en was haar man verloren.
Beiden gingen op zoek naar hun verloren partner en als resultaat van die zoektocht ben ik 1946 geboren in het dorp Bergen in Noord-Holland in een huis met allemaal mensen die uit het voormalige Nederlands-Indië kwamen. Daarmee heb ik meteen de kern te pakken van de vraag die mij vaak bezighoudt: dat is de vraag: ‘Waar hoor je precies bij?’ Hoor ik bij de repatrianten die vol verleden zaten of bij het Holland van de toekomst, waar ik als vredeskind vlak na de oorlog ben neergezet. Mijn drie oudere zussen uit het vorige huwelijk van mijn moeder hadden wel een Aziatische huidskleur. Aan mij was niet te zien dat ik een koloniale achtergrond had, maar in dat dorpje aan zee werd ik door mijn dorpsgenoten wel aangewezen als een vertegenwoordiger van dat repatriantenhuis, ook wel ‘de blauwe kolonie’ genoemd. Mensen uit het voormalige Nederlands-Indië werden ‘blauwen’ genoemd en ik hoorde tussen de kaaskoppen bij de blauwen, maar voor de blauwen hoorde ik natuurlijk bij de kaaskoppen, want ik was een buitenstaander. Ik had een jeugd tussen aardappel en rijstkorrel. Daarom windt het mij nog altijd op wanneer mensen in hokjes worden geplaatst, want de werkelijkheid is toch altijd veel ingewikkelder en schimmiger dan het lijkt.”
De derde wereldoorlog
“Mijn belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog is aangewakkerd door een lezer van mijn eerste boek ‘Nathan Sid’. In dat boek had ik het over een vader die twee dagen op een stuk wrakhout had rondgedreven in de Indische Oceaan en naar aanleiding daarvan schreef iemand mij een brief. In die brief stonden allemaal vragen naar aanleiding van dat verhaal: ‘Was dat schip niet de ‘Junyo Maru’? En die spoorlijn was dat niet de ‘Pakan Baroe Spoorlijn?’ Toen ik mijn moeder ernaar vroeg herinnerde zij zich plotseling vaag iets daarover. Voor mij was dit allemaal onbekend terrein en juist omdat ik het niet wist werd ik er tegelijkertijd heel nieuwsgierig naar. Pas vanaf dat moment ben ik er meer over gaan lezen en daardoor begon ik plotseling mijn vader beter te begrijpen. Er werd bij ons thuis wel over de oorlog gesproken, maar nooit in de ware termen. Altijd in: ‘Dat hadden zij de jappen wel even geleerd, of ‘Daarmee hadden zij de jappen gefopt.’ Mijn moeder ging met haar dochters naar reünies. Ook kwamen er vaak mensen bij ons op bezoek, zogenaamde ooms en tantes, die bij mijn ouders in het kamp hadden gezeten. Het leek mij als kind altijd een bijzonder gezellige padvinderijclub waar erg veel spannende dingen waren gebeurd. Met het ware verhaal was ik niet bekend. De oorlog die nog moest uitbreken, de derde wereldoorlog, speelde bij ons thuis een belangrijke rol. Mijn ouders waren zeer bewust bezig met de Korea-oorlog. We hebben de kelder laten uitgraven, met matrassen gevuld, ons bevoorraad met koffie, gewekte peertjes, gewekte morellen, met Witte Kat batterijen die aan fietslampen waren gebonden. En later toen in ‘56 de inval in Hongarije plaatsvond, waren we beter voorbereid voor de oorlog dan wie ook. Met zand gevulde jute zakken lagen voor het kelderraam tegen de atoomstraling. Ik heb het altijd jammer gevonden dat de Russen niet gekomen zijn, want wij waren er helemaal klaar voor. Dus in die zin wist ik heel goed wat oorlog was, oorlog was iets waarvoor je goed paraat moest zijn.”
Mijn vaders oorlog
“Het dorp Bergen aan Zee ademde de oorlog nog uit. Daar lagen bunkers en kwamen Duitsers met halve benen op bezoek. Kijk, dat hele dorp was oorlog, de huizen die op de boulevard stonden waren afgebroken geweest, omdat het een spergebied was tijdens de oorlog. Er waren in het dorp mensen die fout waren en daar kocht je niet. Wij kochten onze groenten 8 kilometer verderop. Mijn moeders eerste man was dan misschien wel een oorlogsheld, maar die was dood, dus daar had je niets aan. Maar mijn vader had het overleefd, dus hij had een verhaal te vertellen, al vertelde hij nooit zijn eigen verhaal. Bij ons thuis was het altijd oorlog vanwege mijn vader. Hij had vreselijke driftbuien en dan sloeg ie alles kort en klein. Laat ik zeggen, er moest zeker drie keer per jaar behangen worden, omdat er eten tegen het behang zat. Hoewel we dus over het algemeen nooit eten weggooiden, want daarvoor had men teveel honger gehad, werd er wel met eten tegen de muur gegooid. Mijn vader had een oncontroleerbare drift, maar na die buien maakte hij het altijd weer goed. Dat is iets waar ik pas later last van ben gaan krijgen. Een ongelofelijk driftige vader die je buiten westen slaat en je daarna met zijn schuldgevoel overlaad. Veel van mijn vaders tederheid en liefde en die was er ontegenzeggelijk ook, lag achter die drift verscholen. En dat was heel moeilijk om te begrijpen. Ik ben dat pas met de nodige hulp gaan begrijpen. In ‘Indische Duinen’ heb ik voor mezelf een verhaal gecreëerd, waarin ik ook van die vader ben gaan houden. Ik ben met mijn moeder over mijn vader gaan praten. Toen wisten we niets over hoe de oorlog op je kan inwerken. Ja, als we toen gehoord hadden van een professor Bastiaans, maar dat hele woord viel niet. Mijn vader was een man die niet werkte vanwege zijn zwakke hart. Hij had last van zijn hart omdat hij in het kamp had gezeten, dat was toen zo’n beetje de relatie. Daarmee had hij zijn status verloren. Waarschijnlijk tergde het hem, als trotse man, voortdurend dat hij niets meer kon doen.”
Dubbele bonnenvreters
“Alles werd bij ons thuis vertaald in termen van oorlog. Als je zelf met een verhaal kwam en je had iets meegemaakt, dan werd dat altijd meteen gekleineerd en werd er tegenover gezet dat hún ervaring altijd groter was geweest. Je wist dat jij niet met een geschaafde knie hoefde aan te komen, want in dat huis waren mensen bijna doodgegaan van de honger. Je hoefde niet te wijzen naar vervelende jongens die je hadden klemgereden en je bij wijze van spreken dwongen je melkgeld te versnoepen, want zij hadden veel ergere dingen meegemaakt. Dat gevoel, dat iets groter was dan jouw leed en jouw wereld, was heel sterk aanwezig. We woonden weliswaar in Nederland en we waren weliswaar Nederlanders, maar men had het in huis altijd over ‘die Hollanders’ en daar hoorden wij niet bij. Die Hollanders dat waren de mensen die mijn vader, nadat hij zelf uit dienst was gegaan een rekening hadden gestuurd. Hij moest zijn militaire uniform betalen, want daarmee was hij immers het kamp ingegaan en dat moest worden terugbetaald na het kamp. Het waren dezelfde mensen die mijn moeder jarenlang een pensioen hebben onthouden. Dat waren de bureaucraten. Het waren de Hollanders die geen begrip hadden voor wat er in Indië was gebeurd. Mijn zusjes werden door kinderen op het schoolplein voor ‘dubbele bonnenvreters’ uitgescholden. Kortom, wij liepen tegen een muur op van Nederlanders die bezig waren met hun eigen zorgen en met hun eigen wederopbouw en die helemaal niet geïnteresseerd waren in mensen die uit Nederlands-Indië kwamen.”
Op oorlogspad
“Ik heb de oorlog niet meegemaakt, maar de oorlog zit als het ware in mij, omdat ik thuis een soort oorlog heb meegemaakt. Ik wilde, omdat ik nooit in staat was om als kind met mijn vader te praten, dat ik wel in staat was om als schrijver met mijn vader te praten. Ik heb in Indische Duinen dat verleden weer levend proberen te maken. Ik probeer daarin mijn vader tot leven te brengen en hem te confronteren met mijn mening. Want de enige manier om het verleden goed te begrijpen is door er een verhaal bij te schrijven waarmee je verder kunt leven. En dat was voor mij ook de urgentie van het schrijverschap. Ik ben gaan schrijven omdat ik ben opgevoed door een man die mij 18 uur per dag niet uit het oog verloor en mij met buitengewoon strenge hand heeft opgevoed. Hoewel hij al op mijn tiende jaar is overleden, raasde hij nog steeds als een krankzinnige boeman door mijn hoofd. Wilde ik daar zelf niet aan onderdoor gaan, dan moest ik als het ware een verweer creëren, niet door hem te kleineren, maar door een denkbeeldig gesprek met hem te beginnen. En daarbij vertel ik niet alleen mijn verhaal, maar ook het hele oorlogsverhaal van al die andere ooms en tantes waarmee ik doordesemd ben. Die verhalen wilde ik ook doorgeven.”
Tweede generatie
“Ik heb er altijd voor gewaarschuwd dat de zogenaamde tweede generatie niet aan de haal moet gaan met de oorlog van de ouders. Dat je geen identiteit moet ontlenen aan het leed van je ouders. Ik ben dus ook niet zielig, ik ben geen slachtoffer. Maar ik ben wel opgegroeid in een Indische verhalencultuur met langdurige rijsttafels waarbij enorm veel sterke verhalen werden verteld. Dat is ook een voedingsbron voor mijn schrijven. Mijn vader sprak destijds niet over de oorlog of kon er niet over praten. Omdat mijn ouders er op een ingewikkelde wijze over hebben gezwegen, merkte ik dat ik als schrijver toch de behoefte had om dat verhaal te vertellen. Maar misschien ook omdat ik het gevoel had dat ik buiten hun oorlog werd gesloten. Dat klinkt misschien een beetje merkwaardig, maar als je als enig na de oorlog geboren kind opgroeit in een gezin waarin er altijd getuigenissen van die oorlog zijn, dan ben je er ook jaloers op. Ik wilde dolgraag bij hun oorlog horen. Natuurlijk ben ik blij dat ik in vrede ben geboren, maar in een kinderlijk verlangen wilde ik ook graag deel uitmaken van hun wereld. Daarnaast merkte ik op dat er flink over de oorlog wordt gejokt. Mensen die niet gehoord worden gaan overdrijven om hun verhaal kracht bij te zetten en mensen waar wel naar geluisterd wordt gaan dan toch weer een onderlinge leedconcurrentie met elkaar aan. Wie heeft het het ergste gehad, alsof slachtofferschap iets is dat eer afdwingt. Door mijn reiservaring in Mozambique dat in oorlog verkeerde ben ik aan Indische Duinen gaan werken. Die oorlog in Mozambique maakte mij bewust dat oorlog wel degelijk bij mijzelf ook een rol speelde. Voorheen zei ik altijd: ‘Het heeft niets met mij te maken!’ en ik wees het af mezelf te presenteren als een beschadigd tweede generatie-geval. Maar toen ik erover begon te schrijven en me ertegen verzette merkte ik dat het eigenlijk toch meer met me te maken had dan ik wilde toegeven. Vandaar dat Indische Duinen een sterk ironische ondertoon heeft.”
Oog in oog met de vijand
“’Op oorlogspad in Japan’ is misschien wel mijn tweede generatie boek. Het is een beknopte geschiedenis, een soort pamflet, van mijn indrukken rond mijn bezoek aan Japan. Ik werd uitgenodigd door een boekenproductiefonds om Nederlandse boeken te promoten in Japan en daarnaast werd ik gevraagd om een lezing te geven voor de officiële opening van het Japan-Nederland Instituut in Japan. Inmiddels is ‘Indische Duinen’ in acht talen vertaald, maar als er nou één land is waar ik het graag zou willen laten verschijnen dan is het wel in Japan. Ik wil dat zij kunnen lezen dat hun oorlog nog zo lang een kloppende bom is in zomaar een familie. Hoe die oorlog ons gevormd en misvormd heeft.
Tijdens de bijeenkomsten in Japan sprak ik oorlogsveteranen van mijn vaders leeftijd. Het deed me beslist iets dat ik een man ontmoette die op de spoorlijn van mijn vader had gewerkt en die als een soort technische klerk zich voortdurend maar zorgen maakte over de verzwaring van het talud en het tekort aan spijkers. Hij behandelde de problemen bij het aanleggen van een spoorlijn door de jungle, zonder er in zijn verhaal een mens aan te pas te laten komen. Toen ik hem naar de mensen vroeg, begreep hij me niet, hij was alleen gericht op de technische bouw van de spoorlijn. Daar wond ik me erg over op. Ik had mijn feiten, hij had zijn feiten, twee waarheden. Mijn waarheid, dat er veel mensen zijn doodgegaan, is een onomstotelijke waarheid, maar zelfs daar bleek deze man nog grote twijfels bij te hebben. Ik luisterde naar iemand die gewoon keurig zijn orders had opgevolgd en die ervan overtuigd was zegenrijk werk in de Pacific te hebben verricht. Zoals voor een deel ook de kolonialen in Nederlands-Indië hebben geleefd. Die dachten ook dat hun aanwezigheid daar goed was, dat de bevolking daar veel aan had en dat er een prachtige taak voor hen was weggelegd.
Bij de zonen en dochters van de Japanners die na de oorlog door de geallieerden werden geïnterneerd voelde ik mij beter op mijn gemak. Daar kon ik mijn verhaal vertellen dat zonder medelijden werd beschouwd en werd beleefd als het uitwisselen van een soort ‘clubnieuws’. Daar ging het toch voornamelijk om ouders die allemaal merkwaardig waren geworden. Alsof die gevangenschap je emotionele huishouding zo sterk beschadigt dat je daarna niet goed in staat bent om tederheid door te geven aan je kinderen. Alsof tederheid iets gevaarlijks is, alsof dat je zwak maakt. Alsof hun vaders de vijand hadden geïnternaliseerd en waren geworden zoals de vijand.”
Overlevende
“Mijn moeder is een typische overlevende en in haar overleven is het iemand die zichzelf niet toestaat om met sentimenten op die tijd terug te kijken. En omdat zij het voor zichzelf al niet toestaat, durf ik er niet over te beginnen, daarvoor is er toch teveel afstand. Zij is een heel krachtige vrouw, ook al zie je dat er achter die krachtigheid toch iets anders zit. Zij heeft zich ertegen gehard. Ik ben niet de therapeut van mijn moeder. Als mensen kunnen leven bij de gratie van de ontkenning en ze dat tot hun negentigste volhouden, prima toch? Waarom moeten mensen allemaal breken, broos worden en in huilen uitbarsten? Misschien is het interview met mijn moeder in ‘Op oorlogspad in Japan’ wel zo kort, omdat ik mijn moeder wil beschermen. Ik wilde alleen van haar de dingen weten die ik nodig had als een soort geestelijke bagage om naar Japan te kunnen gaan. Wat ik bijzonder boeiend vind is, dat ik nog steeds nieuwe dingen van mijn moeder hoor. Ik hoor nu pas op mijn 53e dat mijn moeder terwijl zij haar dochter probeerde te beschermen met een geweerkolf op haar wang is geslagen en dat bijvoorbeeld haar eerste man voor driekwart Javaans was. Klaarblijkelijk schamen mensen in zo’n koloniaal milieu zich voor hun afkomst, zoals mensen zich ook schamen voor de vernederingen die ze in de oorlog hebben meegemaakt. Natuurlijk willen we allemaal flinke kerels en vrouwen zijn, die nergens last van hebben, maar helaas hebben we dat soms wel!”
Een ander soort beschadiging
“Ik merk aan mijn moeder dat zo’n bezoek van de keizer van Japan haar toch meer doet dan ze wil laten blijken. Als er allemaal mensen op de Dam gaan staan huilen en dan met die camera’s er bovenop, dan rijt dat wonden open. Uiteindelijk heeft dat bezoek en die aandacht haar toch heel treurig gemaakt. Een excuus is nooit genoeg. Je kunt namelijk niet goed maken wat gebeurd is, het is een ander soort beschadiging die niet in materie valt te compenseren. En misschien is het voor een deel wel goed te maken in verhalen. Geef de mensen hun verhalen terug. Zorg dat die verhalen niet worden ontkend. Zorg dat iedereen die verhalen kent. Dat probeer ik misschien ook een beetje te doen!”
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak September 2000
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?