‘Mijn moeder overleed in Tjideng, ik ken haar alleen van foto’s’
Boudewijn de Groot over zijn Indische achtergrond.
Kunt u iets vertellen over uw familieachtergrond?
‘Eerlijk gezegd kan ik nauwelijks iets over mijn familieachtergrond vertellen, want ik weet er zelf ook vrij weinig over. Er werd in onze familie altijd gezwegen over het verleden. Mijn vader heeft het jappenkamp overleefd, maar mijn moeder is in het laatste oorlogsjaar in kamp Tjideng overleden.
Mijn vader sprak sinds haar dood nooit meer over haar of over het verleden. Als ik bijvoorbeeld als kind aan mijn vader vroeg: “Waar ben ik geboren?”, dan antwoordde hij: “Jij bent uit de klapperboom gevallen,” of “Jij komt van de aapjes.” Hij gaf mij zoveel ontwijkende antwoorden, dat alles wat hij zei wel onzin zou zijn. Op den duur vraag je niets meer als je geen serieus antwoord krijgt.
Ik ken mijn moeder alleen maar van de foto’s die ik heb gekregen. Op een ervan draagt zij een balletjurk. Ze heette Sophie Elisabeth Saueressig. Ik heb me wel eens laten vertellen dat ze in het kamp muziek maakte en met kinderen op de muziek danste. Van mijn vader weet ik dat hij bij de PTT werkte in Nederlands- Indië. Wat er in de oorlog precies met mijn familie is gebeurd weet ik dus niet. Ik ben geboren in het jappenkamp Kramat op 20 mei 1944. Kort na mijn geboorte werd ons gezin gesplitst. Mijn moeder moest met haar drie kinderen naar het vrouwenkamp Tjideng. Mijn vader werd in een mannenkamp geïnterneerd. Pas na de bevrijding kreeg mijn vader te horen dat zijn vrouw was overleden en sindsdien zweeg hij over haar en over deze periode uit zijn leven.’Wanneer is uw familie naar Nederland gekomen?
‘In 1946 vertrok ik als tweejarig kind per schip met mijn vader, broer en zus naar Nederland. Onlangs ontmoette ik een vrouw die me vertelde dat zij als veertienjarig meisje mij op dat schip nog het leven had gered. Mijn vader had zich teruggetrokken in een scheepshut en zij zag mij als kind op het dek nieuwsgierig op een groot ankergat afkruipen. Zij wist zich nog net op tijd over mij te ontfermen. Mijn achtjarige zusje was mij kennelijk even uit het oog verloren. Mijn vader liet mij in Nederland achter bij zijn tweelingzus in Haarlem, die al twee grote kinderen had. Mijn tante nam mij op in haar gezin en ik wist niet beter of zij was mijn moeder. Ik heb het daar altijd heel fijn gehad. Ik had nog geen echte hobby’s of gerichte belangstelling ergens voor. Wel hield ik van zingen en fluiten. Omdat mijn tante al een gezin had, bracht mijn vader mijn broertje en zusje op twee andere adressen onder, zodat hij om zijn pensioen vol te maken terugkon naar Nederlands-Indië.’
Wanneer realiseerde u zich dat uw moeder was overleden?
‘Op mijn achtste jaar werd me dit pas duidelijk. Toen hield mijn fijne jeugd bij mijn tante abrupt op, omdat mijn vader in 1952 hertrouwde en zijn kinderen bij zich in Heemstede in huis nam. Wij moesten als kinderen wennen aan deze nieuwe omgeving. Mijn tante woonde op fietsafstand, dus ik zocht haar nog vaak op. Ik realiseerde me steeds meer dat mijn echte moeder overleden was en wilde vanaf dat moment ook meer over haar weten, maar kreeg van mijn vader geen antwoord als ik hem naar het verleden vroeg. Hij is in 1969 overleden. Ik was toen 25 jaar. Als hij langer had geleefd, had ik misschien toch voorzichtig naar zijn verleden durven vragen.’
U bezingt Nederlands-Indië in een aantal recente songteksten, maar u bent er nooit terug geweest. Hoe heeft u zich er dan een beeld van gevormd?
‘Via de verhalen van anderen heb ik toch een gevoel bij het oude Nederlands-Indië, een soort stille kracht. Mijn tantes en mijn broertje en zusje vertelden mij over allerlei dingen die ik meteen herken als typisch Indisch. Mijn broertje en zusje hebben wel eens geprobeerd me over te halen om met hen naar Indonesië te gaan, maar dat heb ik toen geweigerd. Ik kon het niet. Ik kan er zo naar toe vliegen, maar wat kan ik er doen? Mijn moeders graf bezoeken? Haar graf is een kruis op een ereveld, tussen duizenden eendere kruizen. Niemand heeft een persoonlijk graf. Dan kun je er net zo goed een foto van zien, in plaats van er naar toe te gaan.
Ik heb nu mijn eigen beeld en gevoel bij Indië. Als ik de werkelijkheid zou zien, zou ik dat alles kapot maken. Mijn beeld van het oude Indië is samengesteld uit verhalen, oude schilderijen en foto’s en een niet te omschrijven gevoel. Op de Pasar Malam in Den Haag voel ik me in sommige hoekjes meteen thuis. Ik herken de geur van wat ooit was.
Een oude buurvrouw, die nog leeft, vertelde mij dat ik altijd de hele buurt bij elkaar gilde als mijn teennagels werden geknipt. Blijkbaar vond ik het verschrikkelijk als iemand aan mijn tenen zat. Ik heb nog aan mijn zusje gevraagd: “Zaten er veel ratten in Tjideng?” Het kan zijn dat die ratten aan mijn voeten knaagden en dat ik er daarom zo panisch voor was. In het boek ‘De hel van Tjideng’ werd mijn idee bevestigd. Daarin las ik dat er een rattenplaag was.’
Hebt u nog bezittingen uit Nederlands-Indië?
‘Tot ver in de twintig had ik een oude paardendeken, grijs met een witte streep, waar ik altijd onder sliep. Die deken hadden we op de bootreis naar Nederland gekregen en die moest overal met mij mee naartoe als ik ging slapen. Beide zussen van mijn moeder heb ik nog gekend. Tante Sien, een Indisch ogende vrouw die in Nederland is komen wonen, en tante Wies, die na de oorlog naar Australië is geëmigreerd. Van mijn broer en zus heb ik een aantal foto’s van mijn moeder gekregen, waaronder ook een gesigneerde foto waarop ze een balletjurk draagt. Zulke gesigneerde foto’s gaf ik later zelf ook aan mijn fans. Als ze een echte artiestenfoto had, was ze misschien wel een bekende danseres. Alleen het babyboek van mijn zusje hebben we nog in ons bezit.
Hierin las ik dat mijn moeder gelovig was. Mijn zusje, broertje en ik zijn alle drie Nederlands-hervormd gedoopt in Nederlands-Indië. Mijn vader heeft ons verder niet gelovig opgevoed. Op zoek naar informatie over mijn ouders op het internet heb ik alleen nog haar naam op de bootlijst van een schip van Indië naar Nederland kunnen vinden; mej. S.E. Saueressig, op de ms. J.P. Coen. Ze staat zo verschillend op de foto’s die ik van haar heb, dat het moeilijk is om een goed beeld van haar te krijgen. Op één van die foto’s staat ze in een mooie balletpose en lijkt ze net een wit vlindertje.’
Waar viert u de Indië-Herdenking?
‘Vroeger wist ik niet eens van het bestaan van de Indië-Herdenking af. Ik heb zelf geen herinneringen, dus ik vond het voor mezelf overdreven om daar naartoe te gaan. Toen ik door de Stichting Herdenking 15 augustus gevraagd werd om de herdenkingsrede te houden, leek me dat een goede gelegenheid iets te vertellen over mijn Indische achtergrond en om voor de aanwezigen een gevoel van verbondenheid te laten blijken. Toen mijn zusje een aantal jaren geleden overleed, kwamen er in onze familie toch weer veel herinneringen aan Nederlands-Indië boven. Zij was als kind ijzersterk en zorgde goed voor haar broertjes. Zij had van mijn moeder voor haar sterven in het kamp de opdracht gekregen om goed voor ons te zorgen. Ze móest dus wel sterk zijn. Van mijn zusje weet ik dat ze veel last heeft gehad van het gemis van haar moeder. Zij heeft onze moeder natuurlijk nog gekend. Ik had ook het gemis, maar het gemis van een moeder die ik niet kende, dat is toch weer anders. Wie mijn moeder was blijft een groot raadsel dat mij toch altijd bezig blijft houden.’
Waarover ging uw herdenkingsrede?
‘Mijn herdenkingsrede ging vooral over het zwijgen van mijn beide ouders. Mijn moeder was letterlijk voorgoed het zwijgen opgelegd in het jappenkamp en mijn vader kon er niet meer over spreken, nadat hem was verteld dat zijn vrouw het kamp niet had overleefd.
Wat kon ik zeggen tegen zoveel overlevenden die al die gruwelijke ervaringen aan den lijve hebben ondervonden, terwijl ik daar in een wiegje lag. Een baby wordt ook in moeilijke tijden vaak goed beschermd. Zelfs in de meest gruwelijke omstandigheden beseffen mensen dat ze goed voor een baby moeten zorgen. Dus dankzij anderen heb ik het overleefd. Na mijn herdenkingsrede zong ik het lied ‘Achter glas’. De tekst van dit lied kwam voort uit een droom, waarin ik mijn vader achter glas zag staan. Hij zei niets, maar ik had hem toch niet kunnen verstaan, omdat het glas ertussen zat. Ik vond dit een mooi thema, omdat de foto’s van mijn moeder ook achter glas zitten. Foto’s zijn de deur naar herinneringen.’
Heeft u uw dromen waar kunnen maken?
‘Ik had eigenlijk geen dromen, ik dacht nooit ‘later wil ik dat ook’. Toen ik als jongen in Haarlem op de markt liep, zag ik elke week een koopman met tweedehands stripboeken en platen, die singletjes draaide op een pick-up. Ik dacht toen: ‘Wat zou het geweldig zijn als jouw plaat hier draait en iedereen jouw liedje kent.’ Niet lang daarna overkwam mij dat succes. Op mijn eenentwintigste was ik in één klap beroemd samen met mijn vriend en tekstdichter Lennaert Nijgh.
Een bijzonder moment in mijn carrière is moeilijk te benoemen, er zijn veel mooie momenten geweest. Of toch: Ik weet nog precies de plek en het moment dat ik voor het eerst op straat werd herkend een dag na mijn eerste televisieoptreden. Het was op het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam. Ik liep naar mijn werk als magazijnbediende in de Bijenkorf. Een meisje liep met haar moeder gearmd over straat en zei: “Mam, die jongen ken ik, die is op de televisie geweest!” Haar herkenning voelde als een glorieus moment: ‘Dat ben ik,’ dacht ik, ‘Ik ben beroemd, ze herkennen me op straat!’
Mijn hele repertoire heeft me veel voldoening gegeven, want mijn muziek spreekt verschillende generaties nog altijd aan. Natuurlijk ben ik trots op mijn vrouw, kinderen en kleinkinderen, maar dat spreekt voor zich. Sommige dingen veranderen niet, ook niet als je beroemd bent. Ik heb nog altijd moeite met de onherroepelijkheid van sommige dingen.’
Achter glas
Toen ik nog pasgeboren was
Boudewijn de Groot
Heemstede, 4 december 2008
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak september 2010.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?