Toespraak van theatermaker Diederik van Vleuten bij de Indië-herdenking in Den Haag op 15 augustus
In het voorjaar van 2008 droeg mijn vader het Indische familiearchief aan mij over. Een groot aantal dozen vol brieven, fotoalbums en documenten die het verhaal vertellen van drie opeenvolgende generaties die hun geluk beproefden in het voormalige Nederlands Indië. In een van die dozen trof ik de memoires van mijn oudoom Jan, de broer van mijn opa Sam. Ik wist van het bestaan van die memoires. Oom Jan had ze ons gepresenteerd aan de vooravond van Kerst 1981. Maar ik was er nog nooit toegekomen die herinneringen in hun geheel te lezen. Vijf jaar geleden was het dan zover. Misschien had het er mee te maken dat ik mijn 50ste levensjaar naderde. Dat ik een vader was van veel te snel opgroeiende kinderen en mij steeds vaker afvroeg waar ik zelf vandaan kwam. Wat droeg ik mee van de generaties voor mij, die leefden in tijden die zo verschilden van de mijne? Tijden van zeer ingrijpende veranderingen, van oorlog en revolutie.
Oom Jan had zijn memoires geschreven op advies van zijn huisarts. Na de dood van zijn vrouw Aukje voelde hij zich ontredderd. Hij had haar in Indië ontmoet en was daar met haar getrouwd. Ze was altijd zijn kompas geweest, nu dreef hij stuurloos rond. Hij worstelde met depressies. De jaren van de oorlog in Azië kwamen in hem naar boven. De jaren waarvan hij dacht dat hij ze verwerkt had. 'Schrijf het allemaal maar eens op', had zijn huisarts gezegd. 'Bij wijze van therapie'. Hij voelde er eerst niet veel voor. Waarom zou hij zijn memoires schrijven? Voor wie, voor wat? Zijn dokter zag het anders. 'U schrijft uw herinneringen niet voor de buitenwereld maar voor uzelf. En misschien voor uw allernaaste familie. Schrijf het op in uw eigen stijl en taal. We zijn niet uit op de Nobelprijs voor de Literatuur'.
En toen was hij toch maar begonnen. Hij was van plan geweest alleen de grote lijnen te beschrijven. Maar de ene herinnering riep de andere op. Zijn geheugen bleek nog zo scherp als een mes. Hij hoorde weer het ruisen van de regens van zijn kindertijd in Indië, het land waar hij in 1906 was geboren. Hij zag weer de beelden van zijn eerste bootreis naar Holland, in de zomer van 1914. De paniek aan boord toen het bericht was binnengekomen dat er in Europa een grote oorlog was uitgebroken. De Eerste Wereldoorlog. Zijn terugkeer naar Indië als jongeman van 23 jaar. Zijn leven als planter, de crisis van de jaren 30, Aukje, de naderende oorlog, het 'Vaarwel tot betere tijden', de kampen, de bevrijding die geen bevrijding was, en alles wat er kwam na de 15e augustus 1945. Bijna twee jaar lang werkte hij aan het boek van zijn leven. Het zouden uiteindelijk 675 pagina's worden. Handgeschreven. Vier grote cahiers in folioformaat. Vier delen met elk een aparte titel: Dageraad, Terug naar het land van herkomst, Oorlog in het Paradijs, Schemering.
Aan het begin van Oorlog in het Paradijs beschrijft hij de Sinterklaasviering op Onderneming Goenoeng Toenggal in Lebak, 5 december 1941. Hij speelde die avond voor Sinterklaas. De kinderen liepen met hem weg. Twee dagen later, de dag die alles zou veranderen. Pearl Harbor. Hij beschrijft de weken van het wachten op het onvermijdelijke. Oorlog in het Paradijs.
Tegen het schrijven van dat deel had hij het meeste opgezien.
Ik wist dat ik opnieuw zou moeten terugkeren naar de jaren die ik het liefst voor altijd uit mijn geheugen had gewist. Ik was bang eraan te zullen bezwijken, maar dat is niet gebeurd. Ik wankelde, maar ik viel niet. Ik heb de herinnering eraan terug kunnen brengen tot een overzichtelijke nachtmerrie.
Toen ik werd opgepakt en in een wagen werd geladen om weggevoerd te worden naar kamp Adek in Batavia probeerde Aukje het cordon van Japanse soldaten te doorbreken voor een laatste kus, een laatste contact. Het laatste dat ik van haar zag was hoe ze door een soldaat met de achterkant van zijn geweer tegen de grond werd geslagen. Ik wist niet of ik haar ooit nog terug zou zien.
Als ik terugdenk aan mijn internering dan was het ergste niet de honger, niet de pijn, niet de angst, niet de uitzichtloze verveling voortdurend afgewisseld door onzegbaar verschrikkelijke gebeurtenissen. Wat mij uiteindelijk het meest heeft gekweld was mijn permanente zorg om mijn Aukje. Waar is ze, hoe gaat het met haar, maakt ze het goed, is ze ziek, wordt ze mishandeld, gaat ze het halen? Gaan wij elkaar ooit nog zien? Hoe lang gaat deze oorlog nog duren? En dan: hoe zal de wereld eruit zien waarin wij elkaar opnieuw ontmoeten?
Vijf jaar geleden las ik voor het eerst over die jaren van oom Jan in Kamp Adek en kamp Bandoeng, Tjikoedapateuh, het 15e Bat. Over wat Aukje overkwam in Tjideng en kampong Makassar. Ik las hoe Jan in de chaotische en zeer angstige dagen na de capitulatie op zoek ging naar Aukje. Hoe hij speelde met zijn leven omdat het binnen de kampen veiliger was dan buiten de kampen. Hoe hij op de trein stapte van Bandoeng naar Batavia.
Als ik die trein drie dagen later had genomen was ik er niet meer geweest. Die trein werd tot stilstaan gedwongen en alle Europeanen in die trein werden vermoord.
Hij had de tegenwoordigheid van geest en het historisch besef om het treinkaartje van zijn zoektocht te bewaren. Een klein papiertje ter grootte van een luciferdoosje. Nog net leesbaar staat er op gedrukt: 2e kelas. 63 jaar later hield ik het in mijn handen. Ik huiverde en telde mijn zegeningen. Ik las hoe hij als misschien wel een van de eerste mannen door de poorten van Tjideng liep. En daar te midden van alle ellende en rotzooi kinderen zag spelen. De spelende kinderen van Tjideng.
Kinderen kennen net zoveel angst als wij volwassenen. Dezelfde honger, dezelfde pijn. Maar ze kunnen het niet goed plaatsen en doen daarom instinctief datgene wat ze helpt te overleven: ze blijven spelen.
Hoeveel van die kinderen, die nu in de herfst en de winter van hun leven zijn gekomen, zouden toen hebben kunnen beseffen dat zij, door dat te doen, door te blijven spelen, hun moeders de kracht hebben gegeven het vol te houden? Ik las hoe zijn zoektocht naar Aukje hem via Tjideng, waaruit zij een paar weken voor zijn komst was weggehaald, tenslotte bracht naar kampong Makassar. Hoe hij haar naam noemde, hoe hij gevraagd werd bij de poort te wachten, hoe ze op hem af kwam lopen, vermagerd, vervuild, op blote voeten, met een schortje voor en haar haar in een knotje, maar met nog steeds diezelfde glimlach die ze had toen hij haar voor het eerst ontmoette, tien lange jaren daarvoor, op dat stationnetje in Soekaboemi.
Zo stonden we daar op die 19e september 1945 bij de poort van Kampong Makassar. We konden geen woord uitbrengen. We hielden elkaar alleen maar vast, overmand door emoties. Twee kleine mensen op de puinhopen van de grote oorlog in Azië. We waren er nog, en dat was meer dan we konden bevatten.
En zo las ik ook het laatste deel: Schemering. Hoe Jan met Aukje in februari 1946 aanbelde bij het huis van zijn broer Sam, mijn opa, in de Riouwstraat in Den Haag, op een steenworp van hier. Met alleen een heel klein koffertje en gestoken in die wonderlijke kleren die hen waren uitgereikt in Ataka. Hoe ze hier in Den Haag wat op adem probeerden te komen. Tot Jan werd geroepen om terug te keren naar Indië. Om de toestand van de ondernemingen in kaart te brengen. En hoe hij, in het kielzog van al die tienduizenden die ook werden geroepen, ooggetuige was van een nieuwe strijd en een nieuw rampzalig bloedvergieten. Hoe hij werd meegezogen in die confronterende geschiedenis die ons nu zo onwerkelijk voorkomt, zo onbegrijpelijk. Omdat wij, van de generaties die daarna kwamen, het voordeel hebben er zoveel verder vanaf te staan en te kunnen oordelen met de inzichten, beleving en overwegingen van nu, met die veelgeroemde kennis van nu, die jas van het grote gelijk, die ons zo comfortabel zit.
Toen oom Jan in Tandjong Priok aan boord stapte van de Willem Ruys, om definitief afscheid te nemen van het land waar hij was geboren en de meest ingrijpende jaren van zijn leven had doorgebracht, was hij 46 jaar. Precies de leeftijd die ik had toen ik zijn memoires uit die dozen pakte en de openingsregels las:
Het is niet omdat ik mijzelf zo belangrijk vind dat ik dit geschreven heb, maar ik vind wel dat ik in een belangrijke tijd heb geleefd. De grote veranderingen, die zich in de wereld voltrokken tijdens mijn leven, zijn als een waterval over mij en mijn generatie heen gekomen.
Ik gedenk hem vandaag in liefdevolle herinnering. En in grote bewondering. Omdat hij in de winter van zijn leven besloot om niet te zwijgen, maar te getuigen van de wereld zoals hij die gezien en ervaren had. Dat deed hij zonder pretenties. Aan het slot schrijft hij:
Het zijn geen diepzinnige gedachten, maar gewoon die dingen die gebeurd zijn en die voor mij belangrijk waren. In die geest schreef hij het op. Voor zichzelf, voor mijn ouders. En daarmee ook voor mij en voor mijn kinderen en later weer hun kinderen.
Hij overleed in de winter van 1989. Hoe langer hij is overleden, hoe meer nabij hij komt. Steeds vaker treedt hij naar voren uit de wirwar van mijn eigen herinneringen. Dan staat hij zomaar voor me. Hoor ik zijn stem. Zie ik hem weer zitten op zijn favoriete plekje in mijn ouderlijk huis, op de bank tegenover de haard. Met zijn jasje, zijn broek, zijn onafscheidelijke pijp.
Oom Jan. Pluisje op de wind van een veel te grote geschiedenis.
Diederik Jan Hielke van Vleuten
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?