Als kunstschaatskampioene ontsnapte Ellen Burka aan het dodentransport
Nederlands eerste kunstschaatskampioene Ellen Burka (93) vertelt hoe zij tijdens de Tweede Wereldoorlog ternauwernood aan de vernietigingskampen is ontsnapt
Bij aankomst in het doorgangskamp Westerbork schreef zij op haar registratiekaart: ‘Nederlands kampioene kunstschaatsen’. Achteraf bleek dit haar redding, want de Nazikampcommandant was een kunstschaatsliefhebber. Hij haalde haar van de namenlijst voor het treintransport naar het vernietigingskamp Sobibor. Na de oorlog emigreerde ze naar Canada en hield haar oorlogsverhaal lange tijd verborgen.
Een Duits-Joodse achtergrond
‘Mijn ouders, Paul Joseph Danby en Rosie Goldstein, kwamen uit gegoede Duits-Joodse families. Zij ontmoetten elkaar in Engeland. In 1910 trouwden zij in Londen, waar mijn zus Margaret een jaar later werd geboren. Na de Eerste Wereldoorlog werd mijn vader manager van het Kempinski-restaurant in Amsterdam. Daar ben ik op 11 augustus 1921 geboren. Op een dag moesten mijn ouders naar een Joods feest en ik was benieuwd wat ze daar deden. Van mijn gouvernante hoorde ik toen voor het eerst dat we Joods waren. Toen ik negen jaar was zeiden een paar vriendinnetjes dat Joden moordenaars en slechte mensen waren. Daarom besloot ik maar om niet langer Joods te zijn.’
Sierlijk zwieren
‘Als klein meisje danste ik graag met een chiffon sjaaltje. Vanaf mijn vijfde had ik dansles, maar in 1933 kreeg ik een docente moderne dans die mij enorm inspireerde. Op school ontmoette ik mijn hartsvriendin Elsbeth Bon met wie ik urenlang fietste en schaatste. Diezelfde winter lag er drie maanden ijs en begon ik op Friese doorlopers op een ijsbaan op het Museumplein. Daar zag ik voor het eerst kunstschaatsers sierlijk zwieren over het ijs. Zo prachtig wilde ik ook schaatsen. Mijn vaders secretaresse wist van mijn passie en vroeg hem om kunstschaatsten voor me te kopen.
Elsbeth en ik kregen beiden 20 lessen kunstrijden. Toen we zestien jaar waren kon er op het Leidseplein op natuurijs worden geschaatst. Wij deden onze schaatsen en onze korte rokken aan en binnen een kwartier zag het zwart van de mensen die voor ons applaudisseerden. Overal in het land gaven we demonstraties en wonnen we alle wedstrijden.’
‘Gesperrt’
‘Op tien mei 1940 hoorde je de Duitse vliegtuigen overvliegen en kwam Elsbeth mij op de fiets ophalen om te gaan kijken naar de bombardementen bij Schiphol. Eenmaal bij Schiphol vielen de Duitse bommen om ons heen. Nederlandse soldaten riepen verbaasd: “Wat doen jullie hier?” en stuurden ons weg. In december 1940 mochten Joden geen huishoudelijk personeel meer in dienst hebben, dus we moesten afscheid nemen van onze gouvernante. In 1941 veranderde alles drastisch voor ons. Alle Joden moesten zich laten registreren en kregen een J in het persoonsbewijs en mochten niet meer in het openbaar vervoer. Bij de opening van de nieuwe schaatsbaan in de Apollohal in 1941 mocht ik niet naar binnen, want er stond een groot bord op de deur ‘Verboden voor Joden’. Dat vond ik heel erg, want al mijn vrienden waren daarbinnen. Ik mocht niet meer naar school. Vanaf eind april 1942 werden we gedwongen een gele ster te dragen, dit vond ik zeer pijnlijk. Mijn zus was arts en zat al ondergedoken. Zij wilde papieren en onderduikadressen voor ons regelen, maar mijn vader wilde niet onderduiken. Ook Elsbeths vader maakte zich ernstige zorgen om onze veiligheid en wilde dat wij wél zouden onderduiken, maar mijn vader zei: ‘Nee, want ik ben gesperrt’. In zijn registratiepas had mijn vader naast de J een zogenoemde Sperr-stempel gekregen van de Joodse Raad, die hem tijdelijk vrijstelde van deportatie. Mijn vader gaf Elsbeths vader wel wat kostbaarheden en geld mee in bewaring.’
Razzia
‘In de lente van 1943 kwamen twee Duitse soldaten mijn grootmoeder van 83 jaar ophalen. Ik zie haar nog voor me met haar koffer in haar handen op onze trap. Een week later was het onze beurt. ’s Ochtends om vijf uur werd er vanuit auto’s omgeroepen dat alle Joden zich moesten klaarmaken voor vertrek en het was iedereen verboden om de straat op te gaan. Elsbeth sloop via de portieken naar ons huis in de Veronesestraat. Mijn ouders deden in paniek de deur open. Elsbeth ging naar mijn kamer en ik wist van pure wanhoop niet meer wat ik moest doen. Er was geen ontkomen aan deze razzia. Er werd aangebeld en een NSB-er schreeuwde dat we twintig minuten hadden om koffers te pakken. Daarna liep hij naar boven, waar Elsbeth en ik op mijn bed zaten. Hij eiste ons persoonsbewijs en bij Elsbeth stond er geen ‘J’ in. “Wat doe jij hier!?”, schreeuwde hij, want niet-Joden mochten niet bij Joden in huis komen. Elsbeth zei: “Ik help een vriendin van mij in een moeilijke situatie!” Daarop zei de NSB’er: “Nou, dan ga jij ook mee!” We gingen de deur uit en toen stond er al een rij met Joodse buurtbewoners gereed. Hier moest Elsbeth afscheid van ons nemen.’
Nederlands kampioene kunstrijden
‘Bij aankomst in Westerbork schreef ik op mijn registratieformulier: ‘Nederlands kampioene kunstrijden’. Achteraf is dit mijn redding geweest. Kampcommandant Gemmeker was geïnteresseerd in kunstschaatsen en daarom hield hij mij als Nederlands schaatskampioene nog enige tijd de hand boven het hoofd. Mijn moeder en ik moesten naar vrouwenbarak 85. Al gauw moest ik naar een jongerenbarak. Twee maal per week was er een selectie en de angst die ik daarbij voelde is met geen pen te beschrijven. Tien uur per dag moest ik turf steken of bij een boer op het land werken. Twee weken later zag ik mijn vader en moeder op transport gaan.
Iemand riep mij uit het veld waar ik werkte, dat mijn ouders mij nog even wilden zien. Ik mocht vijf minuten op afstand naar hen zwaaien en zag mijn vader in de deuropening van de veewagon staan en hij keek naar mij. Mijn moeder stond naast hem en draaide zich om toen ze me zag, want dit afscheid was onverdraaglijk.’
Verplicht dansen en schaatsen
‘Voor de kampbewakers en hun vrouwen waren er muziekavonden, opgevoerd door de geïnterneerde Concertgebouworkestleden. Als kunstschaatsster werd ik ingedeeld bij de dansvoorstellingen. Toen het kouder werd in november werkte ik overdag nog op het land. De boer kwam naar me toe, en vroeg: “Jij bent toch een kunstrijdster?” Hij zei dat de kampcommandant wilde dat ik een demonstratie gaf voor het personeel. De boer vroeg: “Wie moet ik bellen om je schaatsen te komen brengen?” Ik gaf hem Elsbeths telefoonnummer en binnen drie dagen bracht zij mijn schaatsen en wedstrijdkostuum naar Westerbork, maar ik heb haar niet gezien. Godzijdank ging het toen dooien, want ik had twee jaar niet geoefend!’
Een petitie voor mij
‘Een paar maanden later werd ik aangesteld als dienstbode bij Duitse officieren. Twaalf uur per dag moest ik werken in diverse huishoudens van de Duitse kampbewakers. Kampcommandant Gemmeker hield een feest, waar ik zonder ster op mijn kleding moest bedienen. Op dit feest bood een Duitse officier mij meerdere glazen champagne aan waardoor ik voor het eerst dronken werd. Vervolgens nam hij mij mee naar een lege kamer waar hij eiste dat ik op zijn schoot moest gaan zitten. Dat weigerde ik en stond tegen de muur aangeklemd, omdat ik draaierig was en weg wilde. Gelukkig kwam kampcommandant Gemmeker net op tijd de kamer binnen en stuurde de officier weg, maar hij plaatste mij in de strafbarak om te worden afgevoerd. Zijn vriendin was echter ook dit voorval ter ore gekomen. Wonder boven wonder nam zij het initiatief voor een petitie onder de Duitse officieren om mij niet op het dodentransport te laten zetten. Niets wetende van haar reddingsactie, bleef ik tot mijn verbazing alleen achter van de 99 vrouwen die werden weggevoerd uit de strafbarak. In juni 1944 werd ik met vele anderen opeengepakt in een goederentrein en in tweeënhalve dag overgebracht naar het werkkamp Theresienstadt. Onze trein werd vanuit de lucht beschoten. Na aankomst moest ik dagelijks 8 uur werken in een micafabriek en daarna 8 uur in de keuken. In de keuken leerde ik mijn latere man kennen, Jan Burka, een Tsjechisch kunstenaar. Het keukenwerk leverde soms wat extra voedsel op. Het lange harde werken op niets dan waterige soep was zeer uitputtend en velen stierven aan besmettelijke ziektes als cholera. Zelfs met een zware longontsteking moest ik doorwerken. Op een keer moest ik lijken uitladen na een treintransport. Ik kon dit niet aan en ben weggerend.’
Bevrijd
‘In de nacht van 8 op 9 mei 1945 werd Theresienstadt bevrijd door de Russen. De dagen ervoor hoorden we het Rode Leger naderen en alle kampbewakers sloegen op de vlucht. Van onze bevrijders mochten wij het kamp niet verlaten omdat er cholera heerste. Toch kon ik met Jan, dankzij vrienden die de weg kenden, ontsnappen en konden we wat spullen ophalen in zijn vroegere woning in Praag. We kregen wat geld van zijn niet-Joodse vader. Vervolgens zijn we in twee weken naar Nederland gelift, waar we tot eind juni 1945 onderdak vonden bij mijn vroegere gouvernante in Amsterdam. Zij slaakte een kreet van vreugde toen zij ons zag. De volgende dag zagen we mijn vriendin Elsbeth. Mijn zus Margaret werkte als arts bij de United Nations Relief and Rehabilitation Administration, dus dat weerzien duurde wat langer. Mijn ouders en grootmoeder bleken vermoord te zijn in Sobibor.’
Niets liever dan schaatsen
‘Met vaders geld dat Elsbeths vader had bewaard, konden we voorlopig vooruit. Mijn zus Margaret kwam in 1949 bij ons wonen in het ouderlijk huis aan de Veronesestraat en zij is er altijd blijven wonen. Kort na de oorlog trouwden we en Jan ging naar de kunstacademie en werkte als grafisch ontwerper. Ik wilde niets liever dan weer schaatsen. De Canadese bevrijders herstelden de schaatsbaan in de Apollohal voor hun ijshockey en daar kon ik gelukkig weer trainen. In 1946 won ik het Nederlands kampioenschap kunstrijden, terwijl ik zwanger was van Petra, maar dat belette mij niet. Mij werd gevraagd om de allereerste Nederlandse ijsshow te realiseren en dat werd een enorm succes. Toen de Koude Oorlog begon wilde mijn man emigreren uit angst voor herhaling. In 1951 zijn we naar Canada geëmigreerd.’
Verborgen verleden
‘In Canada merkte ik al snel dat er veel antisemitisme was. Vele verenigingen en de betere sportclubs lieten geen Joden toe. Zo zouden mijn dochters dus nooit toegelaten worden als die clubs wisten dat ze Joods waren. Ook wilde ik mijn dochters mijn oorlogsgeschiedenis besparen, dus hield ik mijn verleden verborgen. Pas in 1964 werden de eerste Joden toegelaten tot Petra’s sportclub. Mijn dochters gingen met mij naar de Anglicaanse kerk en dachten dat zij christelijk waren. In 1954 verliet mijn man ons. Opeens stond ik er alleen voor met twee kleine kinderen, zonder inkomsten. Toevallig kende iemand in Toronto mijn succesvolle Hollandse ijsshow en vroeg of ik schaatslerares wilde worden. Zo draaide ik als schaatsdocente vele uren om rond te komen. In alle vrijheid kon ik de dans en choreografie in mijn lessen introduceren. Als coach en choreografe heb ik vele jonge Canadese talenten mogen trainen en doe dat nog met veel plezier. Ook mijn dochters trainden mee en Petra had veel talent. Als eerste vrouw ter wereld sprong zij een drievoudige sprong op het ijs. Zij won in 1964 brons op de Olympische winterspelen en werd Wereldkampioen kunstschaatsen in 1965.’
Mijn leven gaat als een film aan mij voorbij
‘Ik respecteer ieder levend wezen en iedere religie, maar ik ben een atheïst want ik geloof dat religie juist oorlogen veroorzaakt. Kijk maar naar de huidige wereldproblematiek! Inmiddels kunnen Joden in Canada overal lid van worden en in alle vrijheid hun godsdienst beleven, maar ik denk dat het altijd opnieuw kan gebeuren. Toen mijn dochters Petra en Astra 16 en 18 jaar waren, vond ik het tijd om hen mijn oorlogsverleden te vertellen. Uit respect hadden zij mij nooit iets hierover gevraagd, maar achteraf hebben zij altijd geweten dat er iets in mijn verhalen ontbrak. In 2008 heeft mijn dochter Astra een film over mij gemaakt ‘Skate to Survive’, die nog te zien is op You Tube.
In januari 2015 was er een ‘Andere Tijden Sport’-documentaire over mijn leven. Gelukkig zie ik mijn leven zelf ook als een film die aan mij is voorbijgegaan en word ik in mijn doen en laten niet door mijn verleden gehinderd.’
Interview: Ellen Lock, Juni-editie 2015, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?