Alle gewonden van de granaatinslag blijf ik voor me zien
De Slag om de Schelde laat diepe sporen na bij Emmy Cornelis
Na de Slag om Normandië blokkeerde de Duitse bezetter de Noord-Franse havens voor de Engelse, Amerikaanse en Canadese bevrijdingstroepen. Van 4 september 1944 tot 8 november 1944 vond de Slag om de Schelde plaats. Het doel van de geallieerden was om de riviertoegang tot de haven van Antwerpen op de Duitsers te veroveren. Beide oevers van de Schelde moesten bevrijd zijn voor de bevoorrading van de vanuit Normandië naar het noorden oprukkende bevrijdingstroepen. Op 4 september 1944 viel Antwerpen al in Canadese handen. De geallieerde bevrijdingstroepen stuitten echter in Zeeuws-Vlaanderen op het Duitse leger, dat zich ingroef. Zo werd Zeeuws-Vlaanderen twee maanden lang het frontgebied.
De destijds 10-jarige Emmy Cornelis vertelt: ‘Er moest meter voor meter worden gevochten om de kleine dorpen ten oosten van Breskens. Onze schuilkelder in het dorp Hoofdplaat aan de Westerschelde lag midden op het slagveld van Canadese en Duitse troepen, die elkaar over en weer beschoten. Op 17 oktober 1944 trof een Canadese granaat onze schuilkelder. Elke dag zie ik ons nog zwaargewond liggen in die kelder. Die beelden gaan nooit meer weg! Er is een hevige strijd gevoerd in de kleine Zeeuwse dorpen IJzendijke, Hoofdplaat en Biervliet. En wij zaten er middenin!’
Het eerste kind
‘Mijn ouders zijn allebei opgegroeid in een katholiek gezin in het dorp Hoofdplaat in Zeeuws-Vlaanderen. Mijn vader heette Theophiel Cornelis (1903). Hij was verzekeringsagent en ziekenfondsbode. Mijn moeder, Sophie Cornelis-van Opdorp (1906), had een kruideniers- en textielwinkel in IJzendijke. Aan de achterkant van de winkel was het woonhuis. Op 1 december 1933 werd ik als hun eerste kind geboren. Ze noemden mij Emmy. In 1934 kreeg ik een broer, Arnold, en in 1936 kwam mijn zus Maria erbij. Al van jongs af aan hielp ik mijn moeder in haar drukke winkel. Moeder kon erg mooi zingen en iedere zondagavond zong ze liedjes met ons rond de buiskachel. In 1939 werd mijn vader als soldaat gemobiliseerd. Hij zou als militair worden ingezet bij de grensbewaking met België. Nog voor de Duitse inval was hij weer uit dienst, omdat hij astma had. Vanaf april 1940 ging ik naar de katholieke lagere school in IJzendijke. Als zesjarig kind zat ik nog maar enkele weken in de eerste klas, toen de oorlog begon.’
De Duitse bezetting
‘Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen. De vijand dreigde naast Rotterdam nog meer steden te zullen bombarderen, waarop de Nederlandse capitulatie volgde op 14 mei 1940. Die overgave gold niet voor de provincie Zeeland, waar Franse, Belgische en Nederlandse troepen nog enkele dagen doorvochten. In die begindagen van de oorlog zag ik vanaf het tuinpad een brandend Engels vliegtuig neerstorten op een kilometer van ons huis in IJzendijke. Die vliegtuigcrash bracht zoveel luchtdruk teweeg dat ik de tuinpoort niet open kreeg. Dit maakte een diepe indruk op mij.
Op 17 mei, na het bombardement op Middelburg, werd de strijd in Zeeland ook opgegeven. En op 18 mei 1940 zag ik het Franse leger zich terugtrekken via de pont van Vlissingen naar Breskens, met vrachtwagens en materieel. Ze reden door ons dorp IJzendijke richting de Belgische grens. Mijn vader maakte een schuilkelder in de tuin, waar we bij ieder luchtalarm inkropen. Je mocht na zeven uur ’s avonds niet buiten komen. Mijn ouders moesten onze kruidenierswinkel en ons huis met zwart papier verduisteren.
Mijn moeder legde ons uit dat het beter was om te zwijgen over alles wat je zag gebeuren, want je kon niemand vertrouwen. Alles in de winkel ging op de bon. Het Nederlandse geld moesten we inleveren, want je mocht alleen betalen met Duits geld. Ons schoolgebouw werd door de Duitsers in beslag genomen, die er hun legerbasis van maakten. De nonnen gaven ons voortaan les in een herberg, een groot huis, een café of in een winkel. We kregen elke week twee uur Duitse les. In 1940 werd mijn broer Johan geboren en in 1943 kwam mijn broer Herman erbij. Om mijn moeder te ontlasten hielp ik haar met het verzorgen van alle kinderen, met de winkel en met het huishouden.’D-Day
‘Mijn vader luisterde stiekem naar de BBC Radio en Radio Oranje vanuit Londen, want dat was verboden. De kleine kinderen mochten dit niet weten, want die zouden hun mond voorbij kunnen praten. Vader hield moeder en mij wel goed op de hoogte. Op 6 juni 1944 was het ‘D-Day’, de beslissende dag van de geallieerde invasie. Op die dag kwamen de geallieerden aan wal in Normandië om West-Europa te bevrijden. De Duitsers hielden echter de havens in Noord-Frankrijk bezet. Daarom gaf generaal Dwight Eisenhouwer drie Canadese legereenheden de opdracht om de aanvoerroute via de Noordzee naar de haven van Antwerpen te veroveren op de Duitsers. Via de Schelde zouden deze drie Canadese divisies de Engelse en Amerikaanse troepen kunnen bevoorraden, die vanuit Normandië oprukten om de Nazi’s te verslaan.
Tijdens de beschietingen over en weer raakten velen uit het dorp gewond of vonden de dood. Vanaf juni 1944 konden we niet meer naar school. Op een dag zat ik thuis op het toilet, toen er opeens een gloeiende granaatscherf rakelings langs mijn hoofd scheerde en in de muur achter mij bleef steken. Ik schrok me wild, want ik had wel dood kunnen zijn. Daarom durfden we niet meer in het achterhuis te slapen. Mijn ouders legden onze matrassen in de winkel achter de toonbank. Ook het dak van ons winkelmagazijn werd kapotgeschoten.’
Dolle Dinsdag
‘Begin september 1944 werden Brussel en Antwerpen op de Duitsers heroverd door de geallieerden. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, verspreidde zich via de BBC Radio het bericht dat de bevrijders de rivieren al over waren. De Duitsers trokken zich massaal terug en vele NSB’ers vluchtten naar Duitsland. Ook in IJzendijke gebruikten ze daarbij alles wat kon rijden. Ze vorderden paarden en namen fietsen in beslag. Na enkele uren kreeg het Duitse leger weer grip op de situatie. De Duitse manschappen werden vervangen en er kwam een nieuwe strenge SS-Ortskommandant, waardoor de sfeer grimmiger werd. Op bevel van de Duitsers moesten alle dorpsbewoners IJzendijke verlaten, want het dorp lag precies in de frontlinie tussen de Canadezen en de Duitsers. Daarop vertrok mijn vader met mijn zwangere moeder en vijf kinderen met paard en wagen naar zijn broer. Oom Peet en tante Melanie woonden zeven kilometer verderop in een boerderij in de polder vlak achter de zeedijk bij Hoofdplaat. Zij hadden negen kinderen. De oudste zoon was als dwangarbeider in Duitsland tewerkgesteld en ze wisten niet waar hij was.’
We leefden voortdurend in angst
‘Oom Peet had met mijn grootvader Cornelis een grote schuilkelder gemaakt achter de boerderij voor zijn gezin. Toen wij er met ons gezin aankwamen, bouwden ze er een tweede grotere schuilkelder bij. Op de bodem legden ze hooibalen met daarop jute zakken, waar je alleen op kon liggen of zitten. Het dak maakten ze van boomstammen, bedekt met takken met bladeren. Dit dak was helaas niet waterdicht. De Canadezen probeerden de dorpen aan de kust te veroveren waarbij de Duitsers in alle hevigheid terugschoten. Onze schuilkelders lagen precies in de steeds verschuivende vuurlinie tussen die twee. Soms wonnen de Canadezen aan terrein en renden ze voorbij onze schuilkelders en dan waren het weer de Duitsers die deze polder veroverden. Intussen kwamen er meer vrienden schuilen, dus in de twee kelders zaten in totaal zo’n 30 mensen. We konden ons niet wassen, noch omkleden, dus we stonken verschrikkelijk. We dronken verse warme melk van de koe uit een pollepel. Je deed er je behoeften in een emmer. ‘s Nachts sliepen we er dicht opeen vanwege de kou. Al die dagen leefden we voortdurend in angst.’
Ik zie alles nog zo voor me
‘Op 17 oktober 1944 regende het. Opeens gooide een vliegtuig een granaat dicht bij onze schuilkelder, maar dit bleek gelukkig een blindganger - ofwel een niet ontplofte granaat - te zijn. Anders waren wij er allemaal niet meer geweest. De inslag had zo’n kracht dat de schuilkelder was verschoven, zodat grootvader Cornelis, Oom Peet en vader het dak moesten repareren. Daarna verstopten we ons weer met mijn grootvader en twee gezinnen in de grote schuilkelder. Om vijf uur ‘s middags sloeg een Canadese granaat bij de ingang van de schuilkelder in. Ik zie alles nog zo voor me. Het dak lag versplinterd over ons heen. Mijn rechterpols en onderarm waren gebroken en ik zat onder de schaafwonden.
Voor mijn ogen lagen Oom Peet en zijn zoon Arnold en zij waren het zwaarst getroffen. Arnolds hoofdje was zwaar beschadigd en zijn dode lichaam lag schuin in de armen van Oom Peet, wiens hoofd ook zwaar beschadigd was. Mijn ooms oor was verdwenen en hij bloedde hevig. Mijn zwangere moeder lag zwaargewond naast me met haar lichaam vol granaatscherven. Ook in haar buik zat een scherf. Zij verloor een zijde van haar bovenarm en was gewond aan de zijkant van haar bovenlichaam en bovenbeen.
Direct na de granaatinslag hielden de beschietingen en luchtaanvallen op. Iedereen was al uit de schuilkelder geklommen. Alleen ik moest nog over de lichamen van mijn ogenschijnlijk dode Oom Peet en zijn dode baby Arnold heen klimmen om de schuilkelder te verlaten. Opeens zag ik van dichtbij dat Oom Peet nog leefde en daar schrok ik heel erg van. Helaas konden we niets meer voor hem betekenen. Mijn grootvader Cornelis bleef bij zijn zoon totdat hij was overleden. Hij heeft hun lichamen in de tuin begraven.’
Met moeder in de kruiwagen naar het ziekenhuis
‘Mijn vader legde mijn gewonde moeder in een kruiwagen om haar zo snel mogelijk naar een Canadese medische post in Hoofdplaat te brengen. Met beide gezinnen liepen we achter mijn vader aan in de regen naar veilig gebied over de dijk. Mijn neef Alphons waarschuwde ons dat we langs de kant van de weg moesten lopen, omdat hij mijnen zag op de weg. Onderweg werden we op de dijk gepasseerd door een Canadese tank die op een mijn reed en ontplofte. De brokstukken vlogen over onze hoofden.
Mijn moeder, mijn broer Herman en ik werden bij de Canadese verbandpost in een hangar verpleegd. Wij kregen daar alleen wat eten en drinken. Vader en de andere kinderen zijn diezelfde dag te voet naar zijn zus in Biervliet gegaan. Achteraf is het onbegrijpelijk dat mijn moeder daar niet de juiste medische zorg heeft gekregen. Pas twee dagen later werd ze naar het ziekenhuis in Hulst gebracht, waar zij drie weken moest blijven. Ze werd er geopereerd door een Joodse arts, die de granaatscherf uit haar buik verwijderde.
Herman en ik werden diezelfde avond naar het ziekenhuis in Sluiskil gebracht. Daar werd mijn onderarm in het gips gezet en werden mijn wonden verzorgd. Na een dag moest ik het ziekenhuis verlaten om plaats te maken voor anderen. Ik vertrok lopend naar moeders zus, Tante Celina, in Sluiskil. Onderweg kreeg ik in een schoolgebouw in Sluiskil schone kleding uitgereikt. Dit was zo fijn, want al die tijd in de schuilkelder had ik me niet kunnen wassen.’
Wonder boven wonder was hij nog in leven
‘Na twee dagen schuilen bij zijn zus in Biervliet is mijn vader teruggegaan naar ons huis in IJzendijke. Onze winkel was helemaal leeggeroofd. Hij zorgde ervoor dat het huis bewoonbaar werd. Wij, kinderen, kwamen spoedig allen in huis bij Tante Celina in Sluiskil. Op 6 november 1944 gaven de Duitsers zich over in Middelburg en was de Strijd om de Schelde beslist. Op 8 november 1944 gaven de laatste Duitsers op Walcheren zich over en was de Scheldemonding vrij. Toen keerden wij terug naar vader. Als oudste moest ik voor de kinderen zorgen, terwijl vader moeder bezocht in het ziekenhuis.
Op 1 december 1944 werd ik elf jaar en ging ik naar de zesde klas. Op 13 december 1944 kwam de wijkzuster me van school ophalen. Ze zei: “Je moet niet schrikken. Je moeder ligt op de grond naast de kachel en krijgt nu een baby.” Op dat moment was vader aan het werk in het naburige dorp Biervliet. Onze buren haalden hem met de fiets op. Toen ik thuiskwam zag ik mijn moeder op de grond liggen bij het licht van een olielampje. Gelukkig kwam de huisarts diezelfde dag nog op tijd. Om half zeven ’s avonds is Anton twee maanden te vroeg geboren.
De dokter legde hem gewikkeld in vette watten in een kinderwagen. Ik moest hem melk geven en met een kruikje warm houden. Hij heeft zes weken in de watten gelegen. Vanwege de granaatscherf in moeders buik had hij een beschadiging aan de kleine hersenen. De verwachting was dat hij het niet zou redden. Wonder boven wonder was hij nog in leven. Later bleef hij achter met praten, kruipen en lopen. Mijn moeder was altijd een optimistisch mens geweest, maar nadat Anton was geboren, was al haar vrolijkheid voorgoed verdwenen.’
Werk aan de winkel
‘Na de bevrijding ging mijn vader weer aan het werk als verzekeringsagent en ziekenfondsbode. Ook mijn moeder en ik begonnen direct weer in de winkel. In juni 1945 kwam mijn neef, Leopold Cornelis, terug uit de Arbeitseinsatz. Toen pas hoorde hij dat zijn vader en broertje inmiddels waren overleden bij de granaatinslag. In 1946 mocht ik na de lagere school van vader niet naar de hbs, want ik moest moeder helpen met de zorg voor alle kinderen. En er was ook voor mij nog veel werk aan de winkel. Op mijn zestiende deed ik een avondopleiding voor coupeuse en haalde ik mijn middenstandsdiploma. In 1947 is mijn jongste broer, Edy, geboren. Ook hem heb ik verzorgd.
Van jongs af aan speelde ik met mijn jeugdvriend Victor van Dierendonck (1926) in Hoofdplaat. We trokken altijd al naar elkaar toe en de liefde was wederzijds. Op 2 september 1954 zijn we getrouwd in IJzendijke en mijn trouwjurk maakte ik zelf. Na ons trouwen gingen we in Sas van Gent wonen, waar ik mijn eigen zaak begon in kruidenierswaren en textiel. We kregen twee kinderen, Marjon (1956) en Anton (1960). Uiteindelijk kon ik als kleine kruidenier de concurrentie met de supermarkten niet aan. Voortaan verkocht ik alleen nog stoffen in mijn ‘Stoffencentrum Van Dierendonck-Cornelis’ in Sas van Gent.’
Ik droomde steeds over de oorlog
‘In 1982 werd ik ziek. Ik was overspannen, had huilbuien en droomde steeds over de oorlog. In 1986 kon ik het werk niet meer aan. Er waren vier meisjes in dienst die ik moest laten gaan, want er werd geen winst meer gemaakt. In 1988 sloot ik de zaak en keerde ik met mijn man terug naar IJzendijke. In 2007 overleed hij onverwachts aan een hartstilstand. Sindsdien is voor mij de afleiding door sociale contacten heel belangrijk. Gelukkig kan ik nog autorijden naar leuke bridgebijeenkomsten. Mijn broer Anton is nu 80 jaar en ik bezoek hem wekelijks in een Middelburgs gehandicaptenoord.
Ik droom nog vaak over de granaatinslag, waardoor mijn moeder zo gewond raakte dat mijn broer Anton gehandicapt ter wereld kwam. Oorlog maakt veel kapot. Als ik al die bombardementen op het journaal zie, krijg ik weer nachtmerries. Wij moesten ook zo vluchten. Pas als je het zelf hebt meegemaakt, weet je hoe angstig het voelt. Het is nu op 17 oktober 2024 precies 80 jaar geleden dat IJzendijke werd bevrijd. Er zijn feesten in het dorp, maar als je zoveel hebt meegemaakt, kun je geen bevrijding vieren!’
Interview: Ellen Lock, december-editie 2024, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?