Wij hadden geen idee wat ons te wachten stond!
Fien Benninga-Warendorf overleefde als kind Het Verloren Transport
Voor de achtjarige Fien Warendorf kwam de oorlog als een donderslag bij heldere hemel. ‘Mijn ouders hielden hun kinderen overal buiten. Ik wist niet eens dat we Joods waren en ik zag het gevaar niet aankomen.’ Pas na de oorlog ontdekte ze dat haar vader medeoprichter van de verzetskrant Het Parool was. Fien vertelt welke dreiging haar ouders boven het hoofd hing: ‘In 1942 werd de verzetsgroep rond Het Parool ontdekt door de nazi’s en is mijn vader naar Engeland gevlucht. Juist omdat de Duitsers mijn vader zochten, werd mijn moeder met haar drie kinderen opgepakt als ‘Strafgeval’ en naar het Gestapohoofdkwartier in de Euterpestraat gebracht.’ Vanuit de Euterpestraat werden ze via de Hollandsche Schouwburg overgebracht naar kamp Westerbork. ‘Wij hadden geen idee wat ons te wachten stond! Verhalen van kinderen in oorlogstijd zijn belangrijk om voor de klas door te geven,’ vindt ze.
Ik heb mijn ouders later nooit meer zo vrolijk gezien
‘Mijn ouders leerden elkaar kennen op het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam. Mijn vader Hans Warendorf was toen achttien en mijn moeder zestien jaar. Mijn grootvader Warendorf woonde in de Koningslaan en was medevennoot van de uitgeverij ‘Van Holkema & Warendorf’. Hij overleed in 1918. Mijn vader ging rechten studeren. Hij werd juridisch- en financieel adviseur en na de oorlog advocaat. Mijn moeder Greet Konijn studeerde klassieke talen. Van hun Amsterdamse huwelijksfeest in 1927 zijn nog films bewaard gebleven, waarop ze dolverliefd lachen. Ik heb mijn ouders later nooit meer zo vrolijk gezien! Na hun huwelijk gingen zij naar Parijs en Londen. Bij terugkeer in Nederland betrokken zij een appartement in de Euterpestraat (nu: Gerrit van der Veenstraat). Hier werd mijn oudere zus Door in 1931 geboren. Op 29 mei 1932 ben ik er geboren en mijn broer Hans kwam in 1934. Daarna zijn we naar de Chopinstraat 15 verhuisd. Mijn moeder studeerde voor haar kandidaatsexamen klassieke talen en zat altijd boven in de studeerkamer. Mijn ouders hadden een druk sociaal leven en weinig tijd voor hun kinderen. Ik speelde graag buiten op straat met vriendinnen. We werden vooral door kinderjuffrouwen opgevoed. In ons huis was niets te merken van de Joodse achtergrond van mijn ouders. Al voor de oorlog had mijn vader stages gelopen bij bankiers in Engeland en Frankijk. In 1932 bood hij de uitgever in Duitsland van het weekblad ‘Das Tage-Buch’ zijn hulp aan als de uitgave er zou worden verboden. In 1933 verbood het naziregime dit blad, waarop het dankzij mijn vaders tijdige actie weer kon verschijnen in Parijs en Amsterdam, maar nu als ‘Das Neue Tage-Buch’. In het souterrain van zijn ouderlijk huis in de Koningslaan had hij zijn kantoor, waar hij voor de verschijning en verspreiding zorg droeg. De Duitse teksten vertaalde hij naar het Frans en Engels, zodat de door de nazi’s verboden links-liberale artikelen toch konden worden gedrukt en verspreid. Hij zag tijdig het belang van een verzetsblad in en nam samen met enkele journalisten en politici deel aan een groep die de verschijning van een dergelijk blad voorbereidde. Zo ontstond het illegale dagblad Het Parool.’
Mijn vader zat in het verzet en ik wist van niets
‘Op 10 mei 1940 merkte ik dat de oorlog was uitgebroken doordat mijn ouders nog geprobeerd hebben met ons in de auto naar Engeland te vluchten. Dit mislukte omdat mijn ouders samen in één auto vertrokken en wij, kinderen, meereden met groenteman Kamman. Mijn ouders waren te snel vertrokken, dus was de groenteman hen in Amsterdam al kwijt. Hij heeft ons teruggebracht naar onze kinderjuf. Diezelfde dag waren we allemaal alweer thuis. Mijn vader zat vaak met zijn gedachten ergens anders, herinner ik me. Mijn moeder besprak niets met ons. Mijn lagere school was op de Pieter Lastmankade, ik speelde veel buiten. In september 1941 moest ik ineens naar een Joodse lagere school met alleen Joodse leerkrachten en Joodse leerlingen, de Jan van Eijckschool. Met maatregelen als deze isoleerde de bezetter Joden van het normale leven. Tot dat moment had ik er nooit bij stilgestaan dat ik Joods was. Mijn vader wilde vanwege de veiligheid dat we niets van zijn verzetsactiviteiten wisten. Wij kinderen hadden geen idee wat ons te wachten stond! Onze Chopinstraat was niet ver van de Euterpestraat waar het hoofdkantoor van de Sicherheitsdienst, de Duitse inlichtingendienst, was gevestigd. In 1942 werd een aantal verzetsmedewerkers van Het Parool opgepakt. Toen moest mijn vader zo gauw mogelijk weg zien te komen, voordat iemand hem zou kunnen verraden. “Goeiedag!”, riep hij ons na en vertrok. Hij vluchtte met hulp van een goede vriend uit Maastricht, Eddy von Geldern, over de Belgische grens. Via Frankrijk, Spanje en Portugal ging hij naar Engeland, waar hij in 1943 per vliegtuig arriveerde. In Londen ging hij - net als alle Nederlandse Engelandvaarders - na zijn aankomst op bezoek bij Koningin Wilhelmina. Zij vroeg hem of hij een onderkomen had en genoeg geld had om te eten. Hij antwoordde: “Nee Majesteit!” en kreeg toen een 5-pondsbiljet van de Koningin. Dat was toen een enorm bedrag. En hij werd er al gauw aangesteld als waarnemend Officier van Justitie.’
Opgepakt door een beruchte Jodenjager
‘Na vaders vertrek ging mijn moeder naar een waarzegster in Amsterdam. Die dame vroeg haar steeds: “Waar is uw man? Ik zie uw man nergens!” Op een dag in november 1942 werd er bij ons aangebeld. Ik was alleen thuis met de Joodse hulp. Mijn moeder was net even weg. Voor de deur stond een NSB’er, het bleek de beruchte politieman en Jodenjager Sam Olij. Ik zei nog: “Mama is vanmiddag thuis!” Diezelfde middag werd ons huis doorzocht door de Sicherheitsdienst (SD) op papieren van mijn vader, maar ze konden niets vinden. Eén deur boven zat op slot. De SD’er eiste dat mijn moeder deze deur zou openen. Daar had ze al onze Sinterklaascadeaus verstopt. We werden toch als ‘Strafgeval’ opgepakt, omdat die SD’er mijn vader verdacht van verzetsactiviteiten. We waren totaal niet voorbereid op dit vertrek. Moeder nam twee dure jurkjes van Maison de Bonneterie voor ons mee, we hadden verder niets bij ons. We moesten mee naar het Gestapo-hoofdkwartier in de Euterpestraat bij ons om de hoek, waar wij afwachtten wat er verder zou gebeuren. Op dat moment werd er een ander Joods echtpaar binnengebracht. Omdat de man geen ster met een J op zijn jas droeg, moest ik van een bewaker mijn vest aan hem afstaan. Dit was uiteraard veel te klein voor hem. Er was besloten dat we naar kamp Westerbork moesten. Ze brachten ons eerst naar de Hollandsche Schouwburg, waar mijn moeder een bloedneus kreeg. Vervolgens reden we met alle Joodse medegevangenen in een bewaakte trein naar Westerbork.’
Kamp Westerbork
‘In Westerbork aangekomen besefte mijn moeder dat wij geen schijn van kans zouden maken met een strafstempel op onze identiteitskaarten. Daarom zei mijn moeder meteen dat ze een trombosebeen had, zodat zij in het kampziekenhuis werd opgenomen en zo tijd kon rekken om in Holland te blijven. Wij werden opgevangen in het kampweeshuis. Dankzij mijn grootmoeder die ons met een ‘gift’ van diamantenbroches bij de Joodse Raad op de Puttkammer-lijst liet plaatsen, kregen wij nog enige tijd uitstel van deportatie. Mijn moeder had voor de oorlog vaak last van eczeem. In kamp Westerbork kreeg mijn moeder op een dag een tube met eczeemzalf. In het tubedoosje zat een briefje van vader. Merkwaardig genoeg heeft ze in de kampen nooit last van eczeem gehad. Na de oorlog hoorden we dat mijn vader vanuit Londen via zijn verzetscontacten precies wist in welk kamp wij zaten. Dit wisten wij destijds allemaal niet.’
Naar Bergen-Belsen
‘Na 15 maanden in het doorgangskamp Westerbork werden onze namen opgenoemd voor vertrek van Westerbork met de trein naar Bergen-Belsen. We kwamen er na een lange treinreis aan in onze eigen kleding met de sterren erop. Daarom werd dit ook wel het ‘sterrenkamp’ genoemd. Een groot aantal Joodse gevangenen in ons sterrenkamp had een Palestina-certificaat. De nazi’s konden hen ruilen tegen de Tempeliers, Duitse gevangenen, in Palestina. Daarom kregen we ten opzichte van de andere Joden, die gevangen zaten in het naastgelegen grote verzamelkamp, een iets betere behandeling. Zij waren kaalgeschoren, droegen gestreepte kampkleding en kregen nauwelijks te eten. Ook wij raakten al snel ondervoed. Van de honger likten mijn moeder en ik vaak de koolsoepschaaltjes van anderen uit. Er was niets te eten, je kon er alleen over dromen, dus vertelden de vrouwen elkaar de lekkerste recepten. Elke dag moesten we in weer en wind op appèl staan om geteld te worden. Er waren vreselijk fanatieke bewaaksters, muizen genoemd, die de medegevangenen hard schopten. We waren doodsbang voor hen. Mijn moeder werkte als dwangarbeidster buiten het kamp in een schoenenfabriek. Ze haalde er leren schoenen uit elkaar. Mijn zusje en ik deelden één slaapplek boven en mijn moeder en broer sliepen onder ons in de houten stapelbedden van de barak. Met al die mensen boven op elkaar waren er veel besmettelijke ziekten. Zo werden wij allemaal ernstig ziek van de vlektyfus. Ik ruilde mijn mooiste jurkje voor een stukje worst met een meisje achter het prikkeldraad naast onze barak.’
Het Verloren Transport
‘Begin april 1945 zaten mijn moeder en ik uitgehongerd op een bankje in de zon. We hoorden in de verte schieten en er was onrust in het kamp. Op 11 april 1945 werden we met 2.400 zieke gevangenen in een goederentrein geladen op transport naar Theresienstadt. Deze trein heette na de oorlog ‘Het Verloren Transport’, want dit was de laatste van drie treinen waarmee kort voor het einde van de oorlog 6.800 gevangenen werden afgevoerd uit Bergen-Belsen toen de Britse bevrijdingstroepen naderden. Dagenlang reed onze trein door de gevechtszones van de Duitsers met de Russen en dan stonden we soms uren stil en dan moesten we eruit. Samen met een ander meisje ben ik tijdens zo’n tussenstop in een dorpje om eten gaan vragen aan een Duitse vrouw en toen kregen we een pannetje rijst. Een aantal malen werd de trein beschoten vanuit Royal Air Force-gevechtsvliegtuigen.’
Bevrijd in Tröbitz
‘Op 23 april 1945 stopte onze trein in Tröbitz, een klein dorp, zestig kilometer boven Dresden. Intussen kon mijn moeder niet meer lopen en wij vreesden voor haar leven. De SS-treinbewakers sloegen voor de Russen op de vlucht. De Russen gaven de Duitse dorpsbewoners het bevel ons op te nemen in hun huizen en ons toe te laten tot hun voedselvoorraden. Omdat mijn moeder, zus en broer ernstig ziek waren, ging ik op zoek naar eten. Ik vond tubes kaas en gecondenseerde blikjes melk. En in een kelder roofde ik gevulde wekflessen voor mijn moeder. Gelukkig knapte ze daarvan wat op. Na zeven weken namen de Amerikanen de zorg voor ons van de Russen over. Zij brachten ons naar een school in Leipzig, waar we een eigen kamer voor ons vieren kregen. Mijn moeder raapte elke peuk van de Amerikanen op om op te roken. Eenmaal wat aangesterkt werden we met een Rode Kruis-trein naar Maastricht gebracht, waar we vier dagen in quarantaine werden gehouden.’
Teruggekomen
‘Op 29 juni 1945 kwamen we met de trein in Amsterdam aan. Ik was toen 13 jaar. We konden bij mijn tante wonen in de Velasquezstraat 5. Hier zagen we mijn vader voor het eerst weer. Mijn tante en grootmoeder waren in de oorlog ondergedoken en zijn niet lang na de oorlog naar Amerika geëmigreerd. Daar wilden zij liever een nieuwe start maken dan steeds geconfronteerd te worden met het gemis van familie en vrienden. Het was vreemd om weer in Amsterdam te zijn, want je wist van alle bekende familie en vrienden precies wie waren teruggekomen en wie niet. Op 8 juli 1945 verhuisden wij naar Londen. Wij verbleven die zomer in een mooi landhuis van Engelse vrienden, die mijn ouders kenden van de wintersport van voor de oorlog. Zij raadden mijn ouders aan om ons naar een kostschool te laten gaan. Ons gezin was nog maar net compleet of we gingen alweer uiteen. We zagen mijn ouders dus alleen in de vakanties. Ik miste hen enorm. Al gauw ontdekte ik dat ik op de sportvelden het gelukkigst was. Door te sporten bleef ik overeind! Vaders vriend Eddy die hem in de oorlog had geholpen om over de Belgische grens te komen, kwam in Londen dineren. Hij vroeg mijn moeder: “Vertel me nou eens wat over de oorlog?”, waarop mijn broertje Hans verschrikkelijk hard ging huilen. Toen eiste mijn moeder dat we er nooit meer over mochten praten. De tragiek was dat niemand dit onderwerp daarna nog durfde aan te snijden. In 1948 vertrokken we als gezin naar Amsterdam, waar mijn vader een eigen advocatenkantoor begon, dat nog steeds bestaat. We betrokken het huis van mijn tante aan de Velasquezstraat 5. Op mijn zestiende kwam ik in de vierde klas hbs-b van het Amsterdams Lyceum. Er was zoveel gebeurd in mijn leven dat ik me niet kon concentreren, dus ik zakte voor mijn eindexamen. Ik tenniste veel liever. Ik mocht van mijn ouders de hogere hotelschool in Lausanne gaan doen waarvoor ik slaagde in 1954. Hiermee kreeg ik een mooie baan in Kasteel Oud-Wassenaar. Na acht maanden werd ik secretaresse bij de Legatie van Israël. Daarna ging ik voor El-Al op Schiphol werken waar ik de boekingen deed.’
Ik koester de goede herinneringen
‘In 1957 ontmoette ik mijn latere man Ben Benninga. We hadden een gemeenschappelijke vriend van de hotelschool en toen we elkaar voor de tweede keer op een feest zagen, vroeg Ben me mee uit. Zijn Joodse familie had ondergedoken gezeten in Oost-Nederland. We vertrokken voor een jaar samen naar Parijs. Hij werkte er voor de Galeries Lafayette en ik voor El-Al. Terug in Nederland trouwden we op 1 juli 1958 voor de Joodse wet. We kregen een zoon Marc in 1961 en een dochter Carina in 1962. Uiteindelijk verschilden we te veel en gingen in 1971 uit elkaar. Ik ben ontzettend trots op onze kinderen. Marc heeft medicijnen gestudeerd en Carina rechten. Daarnaast bedreven ze topsport met hun hockeyteams en wonnen vele kampioenschappen. Bij de Olympische spelen won Carina goud en brons en Marc brons. Het was geweldig om met hen mee te reizen. Toen mijn kleinzoon in groep acht zat, vroeg hij me om mijn verhaal te vertellen voor zijn klas. De kinderen luisterden heel aandachtig naar mijn oorlogsverhaal dat ik op hun leeftijd had meegemaakt. Op 29 mei 2022 organiseerden mijn kinderen een mooi feest voor mijn negentigste verjaardag. Ik koester de goede herinneringen en ik hoop vooral dat zij nooit zoiets hoeven mee te maken!'
Interview: Ellen Lock, Maart-editie 2023, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?