We zijn overlevenden, wat doen wij met dat geschenk?

Hanneke Gelderblom-Lankhout is een van de 52 door verzetsheldin Ru Paré geredde Joodse kinderen

Hanneke Gelderblom-Lankhout (1936) was in de jaren tachtig en negentig Eerste Kamerlid voor D66. Ze vertelt haar oorlogsverhaal nog vaak op multiculturele scholen. ‘Als zesjarig Joods kind werd ik op een dag door kunstenares en verzetsstrijdster Ru Paré vanuit Den Haag met de trein ‘uit logeren’ genomen. Ze heeft me naar twaalf verschillende adressen gebracht. Onderweg gaf ze me steeds een andere achternaam en een ander verhaal, de rest moest ik vergeten.’ Hannekes geschiedenis spreekt met name gevluchte jongeren aan: ‘Zij herkennen mijn angst voor vliegtuiggeronk en bombardementen. Ze mogen me alles vragen.’

Hanneke Gelderblom-Lankhout, 2023. Foto: Ellen Lock

Zo begon voor mij de oorlog

‘Ik ben geboren op 11 februari 1936 en woonde in de Citroenstraat in Den Haag. Mijn vader Fred Lankhout was directeur van het familiebedrijf drukkerij ‘Lithografie Lankhout’. Mijn moeder kwam uit een gegoede familie, ze heette Lientje Loeb. Haar vader had een grote meubelzaak op het Noordeinde. Mijn broertje Paul is geboren in 1940 en hij leeft gelukkig ook nog.

Toen op 10 mei 1940 de oorlog begon was ik vier jaar. Mijn vader zat bij de luchtdoelartillerie. In mei 1940 was hij gelegerd op het vliegveld Ypenburg. Mijn moeder fietste met mij achterop naar hem toe. Opeens vloog er een Duits vliegtuig laag over. Het kwam recht op ons af en begon zomaar op ons en de mensen op straat te schieten. Mijn moeder wierp haar fiets op de grond. Ze greep me vast en trok mij in een greppel waar ze mij met haar lichaam beschermde. Zo begon voor mij de oorlog. Altijd als ik vliegtuiggeronk hoor, bekruipt mij weer die angst.’

Hanneke Gelderblom-Lankhout in haar tuin, 2023

Haar schuilnaam was ‘tante Zus’

‘In 1941 werd het verboden voor Joden in Nederland om een bedrijf te hebben. Er kwam een ‘Verwalter’, dat was een Duitsgezinde Nederlander die de leiding overnam van vaders familiebedrijf. Begin mei 1942 werden we verplicht een gele ster op onze kleding te dragen. Pas toen werd me duidelijk dat ik Joods was. Mijn moeder overhandigde mij het gele lapje stof met naald en draad en zei: “Naai dit zelf maar op je jas!” Mijn ouders waren wel joods getrouwd, maar we deden verder niet veel met het geloof. Al gauw mocht ik niet meer buiten spelen, niet meer naar de dierentuin en niet meer naar het zwembad. Mijn broertje en ik speelden alleen nog met elkaar in onze zandbak.

Kunstschilderes Ru Paré, een dierbare familievriendin, bood ons hulp aan bij het vinden van onderduikadressen. Op 1 april 1942 weigerde ze als kunstenares het verplichte lidmaatschap van de Nederlandsche Kultuurkamer. Ze mocht niet langer schilderijen tentoonstellen en nam het initiatief om onderduikadressen te vinden voor Joodse gezinnen. In de dubbele bodem van haar houten schilderskist zaten voedselbonnen, brieven en valse persoonsbewijzen verstopt. Voortaan was haar schuilnaam ‘Tante Zus’. Op een dag waren wij aan de beurt, ze bracht ons allemaal naar een ander adres. Mijn moeder zei: “Hanneke, hier in Den Haag mag je niet meer buitenspelen. Het is beter dat je met tante Zus meegaat ‘logeren’ in het noorden van het land. Daar kun je weer buitenspelen.”’

Hanneke Lankhout, 5 jaar, eind 1941. Foto’s: Familiealbum Hanneke Gelderblom-Lankhout

Les één van de onderduik

‘Tante Zus nam mij mee ‘uit logeren’ met de trein naar het dorp Ter Apel op het Groningse platteland, vlak bij de Duitse grens. Ik mocht een koffertje meenemen met wat kleding, een pop en het voor mijn verjaardag gekregen sprookjesboek van Grimm. Ik had Montessori kleuteronderwijs gekregen en daardoor kon ik als zesjarige al lezen. We zaten in een volle coupé. Opeens vroeg ik: “Tante Zus, we zijn nu buitenshuis en ik heb geen ster op mijn jas, maar dat mag toch helemaal niet?” Er viel een doodse stilte in onze coupé, want dat was inderdaad verboden voor Joden. Je kon zo door Duitsers worden opgepakt en naar kamp Westerbork worden gestuurd. Tante Zus zei toen heel kalm tegen mij: “We zijn er en gaan zo uitstappen!” Op het perron waarschuwde ze me: “Les één van de onderduik: Nooit meer over je ster praten, dan weten mensen dat je Joods bent en dan schieten de Duitsers je dood!” Voor het eerst in mijn leven besefte ik dat ik gevaar liep.’

Twaalf adressen

‘Tante Zus heeft me naar twaalf verschillende adressen gebracht. Ze gaf me steeds nieuwe instructies. Ze bleekte met chloor mijn donkere krullen die te veel opvielen. Dat spul prikte zo vreselijk in mijn ogen. Ze bracht me vaak weg achter op haar fiets. Onder haar snelbinders zat haar schilderskist, dan een kussentje en daarbovenop zat ik.

Op het eerste onderduikadres ging het al mis. Op het dorpspleinbankje las ik uit mijn sprookjesboek voor aan kinderen. Binnen een week wist het hele dorp dat er een zesjarig donkerharig meisje aan het voorlezen was. Dat kon maar één ding betekenen en niet iedereen in het dorp was te vertrouwen. Tante Zus werd gebeld en kwam me ophalen. Op weg naar het volgende adres kreeg ik les twee: “Hanneke, wil je niet meer zomaar voorlezen, want een zesjarige die al kan lezen, valt teveel op en dat is te gevaarlijk!”

Onderweg moest ik een nieuw verhaal instuderen en het oude vergeten, want ik mocht me nooit vergissen. Daarom herinner ik me alleen het eerste en het laatste adres nog. Ze zei: “Niet je mond voorbijpraten, want anders schieten ze ook de mensen dood bij wie je mag logeren.” Mijn voornaam bleef Hanneke, maar mijn achternaam varieerde steeds: Lankhorst, Lankhuizen, Langedam, enzovoorts.’

Hanneke uit Soerabaja

‘Tante Zus werkte in Zuid-Nederland nauw samen in het verzet met Pater Theo Verhoeven. Hij regelde veel betrouwbare adressen op het platteland. In mei 1944 bracht tante Zus mij in de Peel in het plaatsje Eerde bij tante Joske en oom Jan Jansen. Tante Joske wilde eigenlijk geen onderduikkind, omdat ze twee opeenvolgende miskramen had gehad en juist alweer enige tijd in verwachting was. Pater Verhoeven zei: “Als je dit Joodse meisje in huis neemt, zal ik voor je bidden dat het nu wel goed gaat.” Kort daarop werd Regientje geboren. Op dit laatste adres werd mijn haar niet gebleekt, want ik was nu ‘Hanneke uit Soerabaja’ die haar ouders had verloren tijdens het bombardement op Rotterdam. Daar mocht ik weer buitenspelen met mijn schoolvriendin Joes. Tot mijn grote verrassing gaf ze mij een van haar poppen! Mijn eigen pop en sprookjesboek was ik bij een van de overhaaste verhuizingen kwijtgeraakt.

Voordat ik naar Eerde ging, moest ik wel katholiek worden om daar naar school te kunnen gaan. De tweede vraag uit de catechismus is: ‘Wie moeten wij beminnen?’ Het antwoord is: ‘Wij moeten iedereen beminnen, maar ik vulde dat aan met: ‘Behalve de moffen!’ Gelukkig lachte pater Theo erom en ik ben dus onder dispensatie gedoopt. Op 4 augustus 1944 kwam tante Zus langs met een jurkje en een haarstrik voor mij in de dubbele bodem van haar schilderskist. Voor moeders verjaardag op 12 augustus 1944 mocht ik haar een brief schrijven. Ik kon geen namen noemen, want de brief zou in verkeerde handen kunnen vallen, dus ik beschreef hoe fijn het er was. Onderaan zette ik als groet: ‘Houdoe van Hanneke’. De netjes bovenaan geschreven plaatsnaam en datum knipte tante Zus er meteen af, want dat alles moest geheim blijven. Ze vergat echter dat de groet ‘Houdoe’ alleen in de Peel in het oosten van Noord-Brabant werd gebruikt. Tante Zus bezorgde mijn brief met mijn foto op moeders onderduikadres in Limburg. Ze zweeg over ieders onderduikadres, want het was nog steeds oorlog.’

De Slag om Arnhem

‘Op zondagmiddag 17 september 1944 begon de Slag om Arnhem, als onderdeel van ‘Operation Market Garden’. Er kwamen honderden geallieerde parachutisten naar beneden om Zuid-Nederland te bevrijden. Het doel was om de bruggen over de Maas, Waal en Rijn in handen te krijgen zodat daarna de geallieerde grondtroepen snel naar Duitsland konden doorrijden. Van een Amerikaanse soldaat kreeg ik een stuk chocola toegeworpen en mijn vriendin kreeg een pakje kauwgum. Velen dachten dat we bevrijd waren en ik ook. Iedereen begon al feest te vieren. Opeens stopte de muziek en een Amerikaanse kolonel zei dat de Duitsers eraan kwamen. Zondagavond begonnen de Duitsers fel terug te vechten. We gingen die nacht in de kelder slapen.

De volgende dag vluchtten we naar Veghel. Ik zat op de fiets bij Tante Joske, achterstevoren op de bagagedrager zodat ik de kinderwagen met Regientje kon vasthouden. Oom Jan bleef achter om het huis te bewaken. Heel Eerde vluchtte naar Veghel, waar wij bij tante Marie en oom Harrie Fassbinder konden slapen. We zagen de stoet Amerikaanse legervoertuigen van de 101e Airborne Division die via de brug over het kanaal in Veghel reden. Ze hadden weliswaar die brug over de Zuid-Willemsvaart veroverd, maar verder werd er nog steeds fel gevochten tegen de Duitsers. Die weg tussen Eindhoven en Nijmegen, toen al een corridor door vijandelijk gebied, wordt nog steeds ‘Hell’s Highway’ genoemd, omdat er zo hard gevochten is.’

De doodsbedreiging

‘Een bom ontplofte dicht bij ons. Tante Joske kookte melk in de keuken voor Regientje. Naast haar werd een Amerikaan neergeschoten door een Duitser. Wij zaten in de schuilkelder onder de keuken. Een andere Amerikaan verstopte zich bij ons in de kelder onder de trap. Nog nooit heb ik zo fanatiek Weesgegroetjes gebeden. Ik zat bij tante Marie op schoot en Regientje bij tante Joske. Boven hoorden we kogels afvuren en granaten ontploffen. Alles trilde en er viel gruis van het plafond naar beneden. Voor het huis lagen Duitsers en achter het huis Amerikanen. We waren muisstil. Niet lang daarna hoorden we vele voetstappen van laarzen, dus Duitsers. Opeens zwaaide de deur open. Bovenaan de keldertrap stond een Duitse soldaat met een handgranaat in zijn hand. Hij schreeuwde: “Sind hier Tommies (Engelse soldaten)? Nu zeggen, anders gooi ik deze handgranaat naar binnen!” Uit zijn zicht, onder de keldertrap vlak naast ons, trilde de Amerikaan van angst. Tante Joske kneep Regientje die hard begon te huilen en ze gaf mij een seintje om dat ook te doen. Ik zette het op een brullen. Oom Harrie riep terug: “Nur Kinder!” ofwel: “Alleen kinderen!” Daarna gooide de Duitser de deur weer dicht. Achteraf is het een wonder dat we dit overleefd hebben!’

Moeders zoektocht

‘Toen de gevechten voorbij waren logeerde ik op een boerderij in Mariaheide, vlak bij Veghel. Dankzij de Oost-Brabantse groet ‘Houdoe’ onderaan mijn brief wist mijn moeder dat ik in de Peel moest zijn. Zij fietste eind oktober 1944 alle pastorieën in de Peel af om te vragen of ze een achtjarige Hanneke op school hadden gezien. Tot de pastoor van Veghel zei: “Er was een Hanneke in Eerde, maar dat is platgeschoten. Ze is vast met alle dorpsbewoners in Mariaheide!” En daar speelde ik op het erf van een boerenfamilie. In de verte zag ik een dame op een fiets aankomen. Ze riep: “Hanneke!”, liet haar fiets vallen en rende met haar armen open naar mij toe. Meteen herkende ik moeders stem. Huilend omhelsden we elkaar.

Later vonden we mijn broertje Paul op een boerderij in Grubbenvorst in Noord-Limburg. Hij herkende moeder helemaal niet en kende mij nog vaag uit de zandbak. Hij hield zo van de dieren op die boerderij, dat hij er helemaal niet wegwilde. Moeder heeft ervoor gezorgd dat we altijd contact met onze onderduikouders mochten opnemen. De warme band met tante Zus in Den Haag en met tante Joske en haar familie in Eerde is altijd gebleven.’

Hanneke, moeder en Paul, eind 1944
Met Paul op de brug in Veghel, 1944
Hanneke in de tuin van opa Van Dam, de vader van tante Joske, 1944

Vaders laatste brief

‘Terug in Den Haag woonden we vlak bij de straat van tante Zus en uit school ging ik vaak bij haar schildersatelier langs. Mijn vader was onverhoopt nog niet teruggekeerd en met mijn moeder sprak ik zelden over de oorlog. Als ik iets wilde weten, ging ik naar tante Zus. Ze vertelde dat mijn vader niet wilde onderduiken. Hij had gezegd: “Ik kan niet op een zolderkamertje zitten, dan vorm ik een gevaar voor mijzelf en anderen.” Heel lang hoopte ik nog dat hij zou terugkeren. Na de oorlog kreeg tante Zus vaders laatste brief via de vrouw van een Franse militair, die het niet overleefd heeft. Vanuit Parijs schreef vader wat er onderweg allemaal misging tijdens zijn vluchtpoging naar Engeland. Hij is tot Bordeaux gekomen, maar daar was de verzetsketen gebroken en is hij opgepakt. Via Drancy, het Franse doorgangskamp vlakbij Parijs, zou hij naar Auschwitz worden gedeporteerd. Zijn naam staat in Drancy geregistreerd. Uiteraard gingen de niet-Fransen als eersten de trein in. Onderweg probeerde hij te ontsnappen en is doodgeschoten.’

Vader, Fred Lankhout, 1940

Onze getuigen

‘Ik had een grote onderwijsachterstand vanwege de oorlog. Meester Hippe gaf ons veel rekensommen. Ik deed erg mijn best, maar hij zei heel streng hardop in de klas: “Hanneke, je hebt ze allemaal fout!” en scheurde alle bladen uit mijn schrift. Huilend rende ik naar huis. Mijn moeder nam mij bij de hand en ging meteen met me terug naar school: “Meester Hippe, weet u wel wat mijn dochter in de oorlog heeft meegemaakt?!” Hij bood zijn excuses aan en gaf me voortaan intensief bijles, zodat ik na de zomervakantie slaagde voor het toelatingsexamen van het meisjeslyceum. Later studeerde ik scheikunde in Leiden en ik zong graag. Via de lustrummusical in Delft, waar ze balletmeisjes en zangeressen nodig hadden, leerde ik mijn man, Hans Gelderblom, kennen. Hij vroeg mij mee naar het lustrumbal. Naast zijn studie bouwkunde was hij actief in het Haags Studentencabaret. Ook ik studeerde nog twee jaar bouwkunde. In die tijd beheerden wij een studentenhuis.'

Ons huwelijk, augustus 1960. Links tante Joske, rechts Ru Paré
Schilderes Ru Paré ofwel Tante Zus

Er kwam een Ru Paréstraat

'In 1960 trouwden Hans en ik, met Ru Paré en tante Joske als getuigen. Ru Paré heeft 52 Joodse kinderen gered, waarvan ik er een ben. In 1968 kreeg zij in ons bijzijn de Yad Vashem Onderscheiding en werd geëerd als ‘Rechtvaardige onder de Volken’. Hans en ik kregen twee zoons. Hij werd door Hans van Mierlo gevraagd als bouwkundig specialist om Kamerlid te worden voor de net opgerichte partij Democraten 66. Mijn Hans wilde liever architect dan politicus zijn. Daarom stelde hij mij voor als voorzitter van de werkgroep Volkshuisvesting, want ik had inmiddels wel wat verstand van bouwen en wonen. Vanaf 1970 zat ik als D66-fractielid in de Haagse gemeenteraad. Ik zorgde ervoor dat er in de Verzetsheldenbuurt een Ru Paréstraat kwam. Van 1986 tot 1999 was ik Eerste Kamerlid met als portefeuille wetgeving voor Sociale Zaken en Buitenlandse Zaken.'

Hanneke als lid van de Raad van Europa op vredesmissie in een Russische helikopter in Grozny, 1996 (Eerste Tsjetsjeense oorlog)
Hanneke en Hans Gelderblom, 2023

Iets terugdoen voor de wereld

‘Lang voor de Oslo-akkoorden een definitieve vorm kregen zaten de PvdA-politicus Ed van Thijn als voorzitter en ik als secretaris in de Nederlandse tak van het Internationale Centrum voor Vrede in het Midden-Oosten. Ed en ik waren beiden onderduikkind, hij had op achttien adressen gezeten, ik op twaalf. Zonder daarover ooit te praten waren we beiden bezield met de gedachte: ‘We zijn overlevenden, wat doen wij met dat geschenk? ’Vanuit mijn lidmaatschap van de Liberaal Joodse Gemeente in Den Haag ben ik actief in het informele landelijke ‘Overleg Joden, Christenen en Moslims’. Juist nu vanwege de oorlog in Israël ook hier in Nederland antisemitisme en islamofobie opnieuw zo fel de kop opsteken, proberen we bruggen te slaan tussen andersgelovigen. Daarom ga ik ook steeds weer mijn onderduikverhaal vertellen op allerlei scholen in Den Haag. Ze mogen mij alles vragen. Waar ik kan, probeer ik jongeren met diverse achtergronden meer wederzijds begrip te laten krijgen. Ik ben gered dankzij Ru Paré, dus ik wil iets terugdoen voor de wereld!’

Interview: Ellen Lock, December-editie 2023, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak.


Op de website www.hannekelief.nl kunt u het boek ‘Hannekelief’ bestellen met het verhaal van Hanneke Gelderblom-Lankhout, geschreven door André van der Linden.