In de ban van de tegenstander
Hernieuwde belangstelling voor roman van 101-jarige schrijver en psychiater Hans Keilson
Op 5 augustus 2010 besprak recensente Francine Prose van The New York Times de heruitgave van het boek ‘In de ban van de tegenstander’ (1959). Zij riep dit boek uit tot een van de beste romans van de 20e eeuw en noemde de Nederlands-Duitse auteur Hans Keilson een genie. Zij plaatste hem in het rijtje van de tien beste schrijvers ooit. Naast romanschrijver was hij muzikant, arts en gymleraar - en na de oorlog werd hij psychiater. In zijn praktijk had hij een groot aantal onderduikkinderen in behandeling. Hij promoveerde op de oorlogstrauma’s van kinderen. Bij aanvragen voor uitkeringen op grond van de wetten voor oorlogsgetroffenen werd hij soms als deskundige genoemd en geraadpleegd. Vandaar dat we u graag in Aanspraak met de schrijver en psychiater Hans Keilson laten kennismaken.
Onze telefoon staat roodgloeiend
Waarom hebben wij in Nederland nooit eerder van hem gehoord? ‘Mijn roman ‘Der Tod des Widersachers’ werd in 1959 uitgegeven door een Duitse uitgeverij. In 2009 werd de roman in Nederland opnieuw uitgebracht onder de titel ‘In de ban van de tegenstander’. Inmiddels is het boek in vele talen beschikbaar. De juichende recensie in de New York Times van die Amerikaanse mevrouw was natuurlijk zeer overdreven. Sinds haar recensie staat onze telefoon roodgloeiend. In maart 2011 verscheen mijn nieuwste boek ‘Daar staat mijn huis’. Het is een boek met herinneringen aan mijn jeugd in Duitsland. De eerste druk was meteen uitverkocht.
Ik ben geboren op 12 december 1909 in Bad Freienwalde in Duitsland. Van 1928 tot 1934 studeerde ik geneeskunde in Berlijn, maar vanwege mijn Joodse achtergrond mocht ik na mijn studie mijn beroep als arts niet uitoefenen. Muziek is nog steeds mijn grootste passie. Als student speelde ik viool en trompet in kleine bands in Berlijn om mijn studie te bekostigen. Ik liet de mensen dansen en dat vond ik geweldig. Omdat ik niet als arts mocht werken, nam ik een baan als sportleraar op Joodse scholen in Berlijn.
Tijdens mijn studie schreef ik mijn debuutroman ‘Das Leben geht weiter’, over mijn vaders terugkeer als veteraan uit de Eerste Wereldoorlog en over het faillissement van zijn textielwinkel. In 1933, vrijwel gelijktijdig met Hitlers machtsovername, verscheen het boek bij uitgeverij S. Fischer. Toen het boek gedrukt was, werd het meteen verboden. In maart 2011 verscheen de Nederlandse vertaling. In 1936 vluchtte ik onder zachte dwang van mijn vriendin, Gertrud Manz, naar Nederland en vestigden we ons in Naarden. Onder pseudoniem schreef en publiceerde ik verder. Ik schreef gedichten en verzamelbundels met Nederlandse teksten, bijvoorbeeld over Colijn. Daarnaast werkte ik als pedagogisch begeleider van kinderen met schoolproblemen, die een bevriende Hollandse arts naar mij toestuurde. Zo hield ik mijn hoofd boven water als nieuwkomer in Nederland.’
Laatste wens
‘Mijn laatste wens is begraven te worden bij mijn eerste vrouw op de Joodse begraafplaats in Badhoevedorp. Zij stierf in 1968 en was een gerespecteerd grafologe. Voor de oorlog zag zij het handschrift van Hitler en zei tegen mij; “Die man zal de wereld in brand steken!” Ik wilde haar toen niet geloven: “Du bist verrückt!”, antwoordde ik zelfs nog. In 1936 zijn wij naar Nederland gevlucht. Na de oorlog trad zij toe tot het Joodse geloof, omdat zij het de paus kwalijk nam dat hij niets voor de Joden had ondernomen. Als geestelijk leider had hij misschien wel invloed kunnen hebben. Wij zijn pas na de oorlog getrouwd omdat de Duitse rassenwetten gemengde huwelijken verboden. En daar hield men zich ook in Nederland aan. Ook al voor de bezetting.’
Spijt
Heeft een 101-jarige nog ergens spijt van? ‘Ja, had ik maar meer gedaan om mijn vader en moeder te laten onderduiken. Mijn ouders dachten dat zij met rust gelaten zouden worden, omdat mijn vader drager was van het ‘Eiserne Kreuz’ vanwege zijn verdiensten als militair in de Eerste Wereldoorlog. Maar dit bleek een illusie. Zij vluchtten in 1938 ook naar Nederland en zijn toch weggevoerd. Ik heb mijn vader een rugtas zien inpakken met medicijnen voor mijn moeder om naar Westerbork te gaan. Mijn moeder had een zwakke gezondheid. Iedere dag als ik wakker word, heb ik spijt dat ik toen niet meer voor hen heb gedaan. Voor ouderen en zieken was er nauwelijks een onderduikadres te vinden. Want wat doe je met een sterfgeval in oorlogstijd? Daar gaat mijn roman ‘Komedie in mineur’ over.’
Ik kende hun gemis maar al te goed
‘Via een goede vriend uit Naarden kreeg ik mijn eerste onderduikadres in de Rekkense Inrichtingen in de Achterhoek. Hij was directeur van een Montessorischool en ik had hem eens geholpen met moeilijk lerende kinderen. Later ging ik naar een onderduikadres in Delft bij de familie Rientsma. Leo Rientsma en zijn medestanders in Delft hadden contact met een Amsterdamse verzetsgroep. Eerst testten zij mij een maand lang of ik wel te vertrouwen was. Daarna stuurden ze me met een goed vervalst paspoort, op de naam “dr. van der Linden”, wel eens op pad om Joodse kinderen op hun onderduikadressen te bezoeken als er problemen waren.
Veel kinderen in de onderduik hadden het erg moeilijk. Zij waren weggerukt van hun ouders, bij vreemden ondergebracht en opgesloten in te kleine ruimtes. Er waren vaak grote spanningen in die pleeggezinnen. Zelf had ik van mijn ouders abrupt en wreed afscheid moeten nemen toen ik onderdook. Dat ik mijn ouders niet voor de uiteindelijke deportatie naar Auschwitz heb kunnen behoeden is een onbeschrijfelijk verdriet.
Mijn latere vrouw kon met onze eenjarige dochter Barbara in Naarden blijven wonen. Al die oorlogsjaren heb ik hen voor alle veiligheid slechts één of twee keer gezien. Hoewel de buren goed waren, mocht ik haar geen brieven sturen. Het was te gevaarlijk om hen te bezoeken, werd mij geadviseerd.’
Luisteren werkt
‘Na de oorlog werd ik psychiater en zag soms kinderen, die ik in de oorlog had bezocht, terug in mijn praktijk. Soms kon ik niets doen dan luisteren. Maar luisteren zonder te oordelen, werkt ook heel therapeutisch. Later deed ik onderzoek over de opeenvolgende trauma’s bij deze Joodse oorlogspleegkinderen. Daarin toonde ik aan dat de leeftijd waarop je gedwongen afscheid van je ouders moest nemen belangrijk was voor de latere verwerking. Maar ook, dat de opvang in een of meerdere onderduikgezinnen de mate van traumatisering kon bepalen. En het klinkt misschien gek, maar met name de naoorlogse opvang bleek belangrijk voor de mogelijkheid van verwerking.’
In de ban van de tegenstander
‘Voor mijzelf werkte het schrijven van mijn roman ‘In de ban van de tegenstander’ therapeutisch. In 1943, in de onderduik, ben ik eraan begonnen. Mijn eerste vrouw heeft het manuscript in 1943 in een broodtrommel in de tuin begraven toen ik moest onderduiken. Na de oorlog heb ik de tekst verder uitgewerkt.’
Volgens Keilson is het belangrijk om kritisch te blijven. ‘Mijn grootste inspiratiebron voor dit boek en voor mijn leven zijn de lessen van mijn psychiater Le Coultre uit Amsterdam, bij wie ik in het kader van mijn opleiding twee jaar in therapie ben geweest. Zijn stelling was: ‘In ieder mens schuilt goed en kwaad en zelf ben je vaak nog je grootste tegenstander. De kunst van het leven is om het goede in jezelf en de medemens naar boven te halen en te laten bloeien. En om kritisch te blijven tegenover het kwaad in jezelf en in de ander.’
Kritisch blijven
Keilson stelt in zijn roman dat de vijand niet zonder het slachtoffer kan. ‘In de liefde projecteer je goede eigenschappen op de ander. Zo projecteer je ook in de haat slechte eigenschappen op de ander. Zonder de ander valt er niets te haten. Je moet altijd scherp naar jezelf kijken. Veel mensen weigeren om de oplossing in zichzelf te vinden. Dan is het altijd makkelijker om een gemeenschappelijke tegenstander te creëren.
Toen mijn boek in 1959 in Duitsland verscheen werd mij door Joodse lezers kwalijk genomen dat ik durfde te beweren dat wat nazi’s deden ook projectie was. Alsof ik heb willen zeggen dat de Joden als slachtoffers iets in hun situatie hadden kunnen veranderen. Ik bedoel echter dat je dat moment van slachtoffers aanwijzen vóór moet zijn en meteen in de kiem moet smoren. In huwelijken en vriendschappen zie je ook de behoefte om voortdurend de schuld op de ander af te schuiven. Het is een oeroud mechanisme, waar je jezelf tegen kunt wapenen door alert en respectvol te blijven.
Met dit boek probeer ik mensen voor het hier schuilende gevaar te waarschuwen. Zodra het respect voor het individu ter discussie staat gaat het mis. Zodra minderheden worden weggezet, zodra het respect voor het individu verdwijnt, krijgt de haat al snel te veel ruimte om te groeien. Het is het begin van het afglijden naar het schemergebied tussen goed en kwaad. We moeten kritisch blijven waken voor vreemdelingenhaat en juist de dialoog durven aangaan.’
>Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak, Juni 2011
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?