Dankzij mijn dappere moeder heb ik Tjideng overleefd
Hermance Clegg, moeder van de Britse vice-premier Nick Clegg, zat als kind in het jappenkamp Tjideng
De moeder van de Engelse vice-premier Nick Clegg is Nederlandse en zat tijdens de oorlog met haar moeder en zusjes in het jappenkamp Tjideng. Tijdens de Engelse verkiezingen in mei 2010 stond haar zoon als nieuwe partijleider van de Liberaal Democraten volop in de schijnwerpers van de internationale media.
In diverse interviews kwam het jappenkampverleden van zijn moeder ter sprake. Wat vindt de Hollandse Hermance Clegg-van den Wall Bake van haar plotseling beroemde zoon? En hoe is zij in staat om over het jappenkamp te spreken met haar kinderen?
Kunt u iets vertellen over uw achtergrond?
‘Mijn moeder studeerde Engels in Amsterdam en ontmoette mijn vader op een studentenboottocht. Begin 1932 trouwden ze. Mijn vader ging na de TH in Delft voor BPM naar Nederlands-Indië en mijn moeder kwam hem achterna. In de vooroorlogse jaren zijn mijn ouders erg gelukkig geweest. Zij kregen drie dochters, van wie ik de middelste ben. Op 23 november 1936 ben ik geboren in Palembang. Mijn ouders waren niet religieus, ik ben later zelf katholiek geworden. Als kind vond ik het al fijn om te bidden.’
Hoe oud was u toen de Tweede Wereldoorlog begon?
‘Wij woonden in Soerabaja en ik was denk ik vijf jaar toen het luchtalarm begon. Mijn moeder gaf ons een gummetje voor tussen je tanden, een pan op je hoofd en watten in je oren. We moesten naar een schuilkelder, die een enorme modderpoel was geworden door de vele regenbuien. Na Pearl Harbor werd mijn vader in december 1941 eerste reserveluitenant bij de cavalerie. Wij verhuisden als gezin naar Batoedjadjar, een garnizoensplaats op West-Java.
In 1942 werd mijn vader opgeroepen om het land te verdedigen. Ik miste hem ontzettend. Na de capitulatie zat hij opgesloten in de Glodokgevangenis van Batavia. Om in zijn buurt te zijn, trokken wij in bij moeders vriendin Julie Feith. Mijn moeder was een sterke persoonlijkheid en wij voelden ons als kinderen altijd veilig bij haar. Ze kookte grote pannen eten voor mijn vader en andere mannen in de gevangenis. Op de fiets bracht ze die naar de gevangenis. Ze schreef berichten voor mijn vader op de bodem van de pannen onder een pleister. Het prachtige huis van de familie Feith werd begeerd door Soekarno, die het in oktober 1942 in beslag nam. Mijn moeder werd toen hard geschopt door een Japanse soldaat, waar ze een tropenzweer op haar scheenbeen aan overhield. Tante Julie werd geslagen door Soekarno. Mijn moeder vond het voor onze veiligheid beter om naar kamp Kramat te gaan. Kramat was aanvankelijk een open kamp, we mochten er nog in en uit lopen. Er werd in het kamp veel gevochten door de vrouwen onderling. Mijn moeder ging ieder gevecht over eten uit de weg. Ze zei: “Neem mijn portie maar!”, ook al hadden we dan meer honger.’
Wat heeft u meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Iedere dag zag ik een man zijn prachtige herdershond uitlaten. Op een dag werd bevolen dat alle honden Kramat uit moesten. De Japanners deden de hond in een kist en timmerden de spijkers er dwars doorheen. Ik vond het schokkend om dit te zien. In die tijd werd besloten dat mijn blindedarm eruit gehaald moest worden in het ziekenhuis. Intussen werd het kamp afgesloten met ‘gedek’, waardoor ik drie weken van niemand bezoek kreeg. Dat was verschrikkelijk lang in mijn beleving. Ook in Kramat woonde mijn moeder met drie kinderen samen in één huis met tante Julie Feith en haar vijf kinderen.
p 23 augustus 1943 moesten 2.500 vrouwen en kinderen van kamp Kramat naar kamp Tjideng, ook in Batavia gelegen. We werden met bakfietsen verplaatst. Met zeventien personen zaten we in een huis. Ik sliep in één bed met mijn moeder en mijn zusjes. Met negen mensen sliepen we op één kamer. Er was een wandluizenplaag, waar niet tegenop viel te dweilen. Onze bal rolde dagelijks in het open riool langs de weg. Mijn moeder bleef herhalen dat we onze handen moesten wassen. Hoe we hier achteraf levend uit zijn gekomen, is een raadsel. In het begin had Tjideng 2.500 inwoners. Er werden steeds meer gevangenen bij geplaatst zodat iedereen moest inschikken. Aan het eind van de oorlog zaten er 14.350 vrouwen en kinderen. Er werd veel gestolen in het kamp, maar er was ook solidariteit. Als een moeder ziek werd, werden de kinderen meteen opgevangen.’
Wat gaf u hoop?
‘Mijn moeder hield de moed erin, zij zei altijd: “Je moet leren lezen en schrijven, als je later in Holland naar school gaat, wil je bij je leeftijdgenoten in de klas zitten.” Ze hield het moreel hoog, zij was werkelijk een held. Voor mijn verjaardag maakte ze een lexicon. Met mijn zusje las ze ‘Alice in Wonderland’ in het Engels. Ze wist te weinig van meetkunde en heeft toen met broodstijfsel betaald voor de lessen van mijn zusje, terwijl we alle vier honger hadden. Dat geeft wel aan hoeveel hoop ze had op een normale toekomst in Holland. Aan het eind van de oorlog woog ze nog maar 36 kilo.
r waren veel panieksituaties onder de vrouwen en sommigen begonnen hun kinderen te slaan. Van de wrede kampcommandant Sonei, die maanziek was, moesten we meerdere keren per dag en nacht uren koempoelen, op appèl staan, om te worden geteld. Je moest precies onder een bepaalde hoek buigen met het hoofd in de richting van Japan, je pink op de naad van je rok. Als je niet goed boog, werd je afgeranseld. De Japanners raakten altijd de tel kwijt zodat het tot in den treure opnieuw moest, maar mijn moeder bleef altijd heel kalm.’
Wat was uw grootste angst?
‘Mijn moeder heeft tijdens de hele kamptijd haar fotoalbums meegesleept. Ook had ze iets van zilver bewaard onder doeken in mijn tas. Mijn tas rinkelde per ongeluk bij een controle. Op dat moment was ik als de dood dat ik gepakt zou worden. Een Japanse soldaat doorzocht de handdoeken en klapte tot mijn grote opluchting in zijn handen dat ik door moest lopen. De grootste angst was om elkaar te verliezen. Zo waren mijn zusjes en ik erg bezorgd over de tropenzweren van mijn moeder. Ze zat helemaal onder de zweren vanwege het gebrek aan vitamine C. ’s Ochtends vroeg verzamelden wij met zijn drieën de kersen voor haar die ’s nachts van de bomen waren gevallen. Toen zij een keer bij het luchtalarm werd opgepakt door de bewakers, hebben wij gebruld van verdriet. Daarnaast ging in het kamp het gerucht dat vrouwen en kinderen gescheiden zouden worden. Ook daar heb ik nachtmerries over gehad. Voordat ze het plan konden uitvoeren, was de bom gevallen en de oorlog afgelopen. Mijn moeder zei later vaak tegen mij: “Als het nog een maand of twee had geduurd, dan was je er niet meer geweest.” Ik was lusteloos en kon geen hap meer door mijn keel krijgen.’
Hoe ervaarde u de bevrijding?
‘Na de bom op Hirosjima merkten we dat de Japanners zich terugtrokken. Het eerste gevoel van de bevrijding kwam toen we hoorden dat mijn vader zou komen. Ik wachtte opgewonden bij de poort. Mijn moeder had altijd een foto van hem bij zich, dus ik herkende hem meteen. Voor onze bescherming liet de bewaker niemand binnen. Mijn vader riep: “Als je de poort niet open doet, dan rijd ik er door heen!” Hij was de eerste Hollandse man in het kamp. Tot mijn grote teleurstelling herkende hij mij niet en omhelsde een ander meisje, omdat hij dacht dat ik het was. Ik moest erg wennen aan zijn donkere stem. Mijn moeder was dolgelukkig. Er waren veel vrouwen die hoorden dat hun man dood was. Mijn vader nam ons mee naar een BPM-huis, maar na een paar dagen moesten we voor onze veiligheid terug naar het kamp.’
Wat merkte u van de Bersiap?
‘Na het kamp Tjideng zijn we in het gezinskamp Tjihapit in Bandoeng terechtgekomen. Dat kamp was meer voor onze eigen veiligheid en daar ben ik naar school gegaan. Op het plein voor de school waren mijn zus en ik getuige van een moord. Er stond een groepje inlanders en opeens zagen we een man neervallen in een plas bloed. Iedereen was ervan geschrokken. Het was een zeer gevaarlijke tijd. De vrijheidsstrijders hadden het voorzien op de Nederlanders. Ons huis stond naast het gedek. Mijn vader zat met een bijl in zijn hand naast het gat in het gedek om ons te beschermen. Tijdens een treinreis van Batavia naar Bandoeng werden we in een tunnel overvallen door vrijheidsstrijders. Het werd in de trein steeds benauwder, want iedereen was naar onze kant gevlucht. Er vielen schoten en vrouwen en kinderen gilden. Mijn moeder zei kalm: “Heel stil blijven staan, dan heb je minder adem nodig.” Voor mijn ouders was het duidelijk, we moesten hier weg.’
Hoe bent u in Nederland gekomen?
‘Met één van de eerste vluchten zijn we via Caïro naar Nederland gereisd. In Caïro werden we verzwakt en ziek opgevangen door het Rode Kruis. Hier was voor het eerst weer echt eten. Op ieder hapje moest je 36 maal kauwen werd ons geadviseerd. In de beginjaren na het kamp kon ik niet meekomen met leeftijdgenoten, omdat ik last had van bloedarmoede en onverklaarbare koortsen. Later deed ik een opleiding voor remedial teacher en ik heb altijd lesgegeven aan dyslectische kinderen. Mijn man Nick Clegg senior ontmoette ik in Cambridge toen ik daar een cursus Engels volgde. Het was liefde op het eerste gezicht. Ik ben naar Engeland geëmigreerd en we kregen drie zonen en een dochter. Vorig jaar gaven we een groot vijftigjarig huwelijksfeest in Holland.’
Bent u nog wel eens teruggegaan?
‘Twee jaar geleden heb ik een reis door Indonesië gemaakt met mijn jongste zoon Alexander. In Tjideng liet ik hem zien waar wij geïnterneerd zaten. Wonderlijk genoeg wist ik er nog exact de weg. Toen ik er voor de eerste keer naar toe ging met mijn man, 10 jaar geleden, dacht ik dat ik geen kampsyndroom zou hebben. Toch werd ik overspoeld door emoties. Ik stond aan de grond genageld van schrik, want alles kwam terug. Ik realiseerde me hoe moeilijk het voor mijn moeder is geweest om drieënhalf jaar de moed er in te houden met drie kleine dochters.’
Wat zijn belangrijke levenslessen voor u geweest?
‘Mijn moeder was een bijzonder sterke persoonlijkheid en had een enorm positieve uitstraling. Ze wilde nooit de slechte kant van mensen zien. Net als in het kamp keek ze dan de andere kant op. Mijn vader heeft mij geleerd om absoluut geen vooroordeel tegen welk volk dan ook te hebben, want iedere nationaliteit heeft in zijn geschiedenis veel wreedheden begaan. Hij wilde geen anti-Duitse of -Japanse sentimenten aan zijn kinderen doorgeven. Dat wilde ik ook niet, daar is de wereldvrede niet mee geholpen.’
En wat wilt u zelf graag doorgeven?
‘Ik ben me enorm bewust van de verloren tijd in het kamp. Je jeugd is een heel kostbare tijd. Ik heb mijn kinderen véél plezier willen bezorgen en ik hecht veel waarde aan een goede band binnen de familie. Je beseft beter dat het leven aan een zijden draadje hangt. Je probeert je kinderen te beschermen voor al het negatieve. Naderhand dacht ik vaak: ‘Waarom wilden ze zo wreed zijn?’ Daar ben ik nog steeds niet uit. Eigenlijk komt het allemaal neer op het verschil tussen goed en kwaad. Daarom ben ik katholiek geworden, ik geloof dat Maria genezing kan bieden voor een gebroken wereld.
Het blijft voor mij moeilijk om over de oorlog te vertellen. Vooral de angst wil je niet doorgeven. Ook is er soms een taalprobleem, het Engelse woord ‘camp’ betekent kamperen. Mijn kinderen zeiden wel eens: “Mamma, toen jullie in die tenten waren…” Wat ik heb meegemaakt, is bijna niet te vertellen.
Voorafgaand aan dit interview zei ik tegen mijn zoon Alexander: “Ze willen weten wat de invloed van mijn kampverleden op je opvoeding is geweest.” Alexander antwoordde: “Absoluut geen gezeur met eten.”
We zijn trots op al onze kinderen, dus ook op Nick. We hebben hen zo internationaal mogelijk proberen op te voeden, met veel uitwisselingsprojecten in het buitenland bij hun studies. We wilden hen vooral laten zien dat er voor ieder probleem altijd meerdere invalshoeken zijn.
Nick was wonderlijk vroeg volwassen en een rustpunt in ons gezin. In een rapport op de lagere school zeiden ze dat hij te veel hooi op zijn vork nam voor zijn leeftijd. Dit bleek zijn eigen keuze te zijn. Hij was altijd heel verontwaardigd als er onrechtvaardige dingen gebeurden. Nick heeft het nu dus best zwaar binnen de Engelse politiek. We steunen hem en geven hem waar mogelijk advies. Als moeder zou ik hem meer rust gunnen, want slapen is er niet meer bij als je zo’n volle politieke agenda hebt.’
Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak, September 2010
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?