‘Schrijven kan bevrijding schenken’
Nieuwe voorzitter van Stichting Herdenking 15 augustus 1945 Joost van Bodegom aan het woord
Joost van Bodegom wordt per 1 oktober 2005 voorzitter van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945. Van 1976 tot 1997 was hij burgemeester van de gemeente Opsterland in Friesland. Sinds 1998 is hij voorzitter van de Raadskamer Wetten Buitengewoon Pensioen. Van Bodegom: “Regelmatig word ik in mijn werk voor de Pensioen- en Uitkeringsraad geconfronteerd met ouderen die opeens gaan praten over hun oorlogsverleden en die dit meestal als een bevrijding ervaren. Zelf heb ik ook al mijn oorlogservaringen opgeschreven en daarmee viel een grote last van mijn schouders.”
Puzzelen
"Ik ben in 1936 geboren in Pematang Siantar op Sumatra als tweede zoon in een houtvestersgezin. Begin 1940 ging ons gezin vier maanden met verlof naar Holland. Terwijl wij onderweg waren, brak op 10 mei 1940 de Tweede Wereldoorlog in Nederland uit en toen keerde ons schip in het Suez-Kanaal naar Nederlands-Indië terug. Mijn vader kon per direct een baan overnemen op de houtvesterij in Blitar op Oost-Java. In januari 1942 werd hij opgeroepen als landstormer en hij vertrok in zijn soldatenpak. Daarna heb ik hem tijdens de oorlog niet meer gezien. Met mijn moeder, mijn broer en mijn zusje was ik aan het begin van de oorlog in Blitar. We moesten loopgraven in de tuin graven en als het hard regende was er voor ons kinderen niets mooiers dan te banjeren in die volgestroomde loopgraven. Als kleine jongen vond ik het spannend om Japanse vliegtuigen te zien overvliegen. We woonden vlakbij een kazerne waar Japanners werden gelegerd. Op een dag kregen we Japanse soldaten op bezoek. Mijn moeder wist zich geen raad, maar gaf hen een kopje thee. Mijn broer en ik maakten in de achterkamer een legpuzzel. De Japanners hadden nog nooit een legpuzzel gezien en wilden dit leren. Als dank kregen we de volgende dag een grote schaal met gebakjes en fruit. Dat was mijn eerste en niet eens onvriendelijke ervaring met de bezetter. Dat mag ook wel eens gezegd worden, want de ene mens is de andere niet.”
Mijn moeder hield altijd de moed erin
"Omdat een vriendin van mijn moeder ernstig was lastiggevallen door een dronken Japanner, vond mijn moeder het onveilig om daar te blijven. Op uitnodiging van vrienden vertrokken we naar de nabijgelegen koffieonderneming Gambar. Inmiddels was mijn vader krijgsgevangene in Malang. Eind december 1942 zijn we naar een klein kamp bij Blitar gegaan, Galoehan genaamd, met 300 vrouwen en kinderen. Onze kokkie is in de dessa naast het kamp gaan wonen om eten voor ons te blijven maken. In Galoehan mochten we nog zingen, hadden we redelijk te eten en mochten we korfballen. We kregen van mijn moeder een kleine papegaai. De Japanse kampcommandant wilde onze papegaai hebben, maar de Nederlandse kampleidster zei dat wij dan ontroostbaar zouden zijn en toen mochten we de papegaai houden. Na een half jaar ging het kamp dicht: er kwam permanent Japanse bewaking en we zaten gevangen. Begin februari 1944 werden we naar Banjoebiroe 10, Midden-Java, overgebracht in een volgepakte trein. Banjoebiroe 10 was een oude gevangenis met hoge muren. Je kon alleen de kruin van een klapperboom zien achter een hoge grijze muur. Toen wij daar kwamen zaten er al 4.000 vrouwen en kinderen in grote zalen. Vanaf begin 1944 tot augustus 1945 kregen we structureel te weinig te eten en kwamen er alleen maar meer vrouwen en kinderen bij. Je had altijd honger en er was voortdurend hitte. Ik had het geluk dat mijn moeder het optimisme zelf was. Sommige moeders braken dikwijls in tranen uit. Mijn moeder heeft in mijn bijzijn nooit gehuild en ze hield ons altijd het vooruitzicht van vaders terugkeer voor. Ook opa en oma in Holland met de speelgoedstoomtreinen waren een geliefd onderwerp. In een brief na de oorlog aan haar ouders schreef ze: ‘Ik heb voor de oorlog een kind van een jaar verloren en wat kan er erger zijn dan dat verdriet?’ Daarom was mijn moeder nergens bang voor en altijd de rust zelve. Mijn moeder hield altijd de moed erin.”
Koffieklop
"In juni 1944 werd opeens gezegd dat we met 400 vrouwen naar Banjoebiroe 11 moesten. Mijn moeder zei: ‘Alles beter dan dit rotkamp!’ In Banjoebiroe 11 had je gevlochten bamboehekken en prikkeldraad, maar daar zag je de bergen. Via een binnengesmokkelde radio hoorden we dat Holland in mei 1945 was bevrijd. Onze Japanse kampcommandant zei op een dag tegen de Nederlandse kampleiding: ‘De dames weten teveel!’ Snel werd de radio uit elkaar gehaald en in onderdelen verdeeld onder de vrouwen uit angst voor ontdekking. Met mijn 8 jaar was ik na januari 1945 één van de oudste ‘mannen’ in het vrouwenkamp (mijn broer, 10 jaar, moest nog naar een mannenkamp) en ik was inmiddels omroeper van het kampeten geworden. Het voordeel hiervan was, dat je altijd nog wat extra suiker of koffie uit een jute zak kon halen. Iedere ochtend moest mijn moeder buiten het kamp houthakken. Als zij terugkeerde bracht ik bij de huilmuur, of klaagmuur genoemd, een blik water aan de kook voor koffie. Dan sloeg ik heel hard en lang met een lepel veel suiker door het sterke koffie-extract tot er schuim kwam, dat noemden wij ‘koffieklop’. Heerlijk!Maar glashelder staan me ook een aantal vreselijke gebeurtenissen uit het kamp bij. Zo heb ik eens rillend ’s morgens vroeg door de omheining gezien dat twee Nederlandse meisjes van de fouragedienst met bamboe tussen hun knieholten moesten zitten. Zij hadden de heiho, de bewaking, niet gegroet. Diepe indruk op mij maakte een kleine Javaanse jongen die door de Japanners helemaal bont en blauw werd geslagen en een smokkelaarster moest aanwijzen. Wij moesten de hele dag in de brandende zon op appel staan. Het jongetje wees een vrouw aan, waarvan bekend stond dat ze smokkelde. Je grootste angst was: ‘Als hij mijn moeder maar niet aanwijst!’ Later hoorde ik dat andere kampkinderen hierover nog nachtmerries hebben. Vreemd genoeg heb ik nooit over het kamp gedroomd.”
‘Bevrijd’
"Op 24 augustus 1945 bereikte ons in Banjoebiroe 11 het bericht van de capitulatie van Japan. Bij het gerucht dat we bevrijd waren van de Japanners zei mijn vriendje: ‘Joost, nu kun je goed smokkelen!’ Ik rende naar onze barak, waar ik de broodzak - die altijd leeg was - pakte en ruilde voor een ei. Die dag lieten de Japanners onze handel oogluikend toe. ’s Avonds vertelde de kampcommandant officieel dat de oorlog voorbij was. We hebben maar even de vrijheid geproefd. Direct haalden we mijn broer op uit Ambarawa. De Nederlandse leiding stribbelde tegen, maar mijn moeder zei: ‘Of je moet me doodslaan, maar dit joch gaat mee!’ Na de Japanse capitulatie werd Banjoebiroe vanaf half oktober 1945 doelwit van herhaalde aanvallen door Indonesische vrijheidsstrijders. De Japanners zeiden dat we in het kamp moesten blijven en dat zij ons zouden beschermen. Dat is de gevaarlijkste tijd voor ons geweest. Half oktober kwamen de Gurkha’s ons beschermen. Tot eind november 1945 zaten we in Banjoebiroe 11. Het duurde tot 14 december 1945 voor alle kampen door Britse en Brits-Indische militairen stapsgewijs in zwaar bewaakte konvooien werden geëvacueerd.”
Briefwisseling
"We werden eerst naar Ambarawa geëvacueerd en vervolgens naar Semarang. Daar werden ook aanvallen door de vrijheidsstrijders gepleegd. Vader schreef ons: ‘Jullie moeten weg van Java!’ Van de veertig brieven die mijn vader na de oorlog aan mijn moeder heeft geschreven zijn er vijfendertig bij haar gearriveerd. Meestal kruisten hun brieven elkaar. Enkele kwamen een jaar na dato pas in Nederland aan. Ook waren een paar brieven geopend door de geallieerden. Dankzij mijn vaders brieven wisten wij dat hij nog leefde. Halverwege 1943 hoorden we van de vrouw van een vriend van vader dat hij in Birma zat. Na de oorlog bleef vader schrijven: ‘Wanneer hoor ik nou wat van jullie?’ Op 20 oktober 1945 opende hij onze eerste brief en keek meteen naar het einde om te zien of we alle vier nog leefden. Met een Engels troepentransportschip zijn wij eind 1945 naar Ceylon vertrokken. In Kandy, hoog in de bergen op Ceylon, kwamen we in Engelse barakken terecht. Voor het eerst sinds het kamp hadden we privacy en kregen we onderwijs. Via de correspondentie ontdekte mijn vader dat we naar Ceylon waren gegaan. Tijdens zijn tewerkstelling aan de Birmaspoorweg heeft hij alle tropenziekten gehad. Omdat hij op sterven na dood was, ontkwam hij op het nippertje aan tewerkstelling in Japan. Op een gegeven moment moest hij meer vet eten omdat hij vel over been was. Hij heeft van een medegevangene geld geleend tegen 500% rente om voedsel te kunnen kopen. Dat bedrag heeft hij na de oorlog werkelijk nog terugbetaald. Als ik dát creatuur ooit te pakken krijg…! Maar mijn vader heeft helaas nooit zijn naam willen noemen.”
Het weerzien
“Op 31 januari 1946 was er ‘s avonds een groot feest in Kandy ter gelegenheid van prinses Beatrix’ verjaardag. Bovendien zouden er mannen uit Birma terugkeren. Er werd omgeroepen: ‘Is er een mevrouw Jans in de zaal?’ Omdat mijn moeder deze mevrouw kende stond ze ook op. Op dat moment zag mijn vader, die ook net gearriveerd was, haar en riep: ‘Lien!’ Ze omhelsden elkaar op het podium. Toen mijn ouders die nacht thuiskwamen, moesten wij raden wie deze meneer was. Mijn zus zag haar vader voor het eerst sinds haar tweede jaar en ze moest niets van hem hebben. Ik weet die situatie nog precies te beschrijven omdat ik met mijn moeder altijd over het kamp heb kunnen praten. Met mijn vader spraken we er nooit over. We wisten niet dat hij nog lang nachtmerries heeft gehad van het kamp, dat heb ik later pas na zijn overlijden van mijn moeder gehoord. Begin april 1946 gingen wij aan boord van de Ruys naar Amsterdam C.S.. Ik weet nog hoe we langs de bollenvelden voeren door het Noordzeekanaal. Een vriendin van mijn moeder haalde ons met de auto op en bracht ons naar mijn grootouders in Huis ter Heide bij Zeist. ‘Dag grootvader, dag grootmoeder, waar zijn de treinen?,’ zeiden mijn broer en ik. Binnen de kortste keren zaten we op zolder en kwamen er niet meer vanaf.”
Bevrijding
“Aan een aantal dingen uit het kamp ben ik erg gehecht, zoals de afgesleten lepel waar ik in het kamp de ‘koffieklop’ mee klopte. Er is een kniekous bewaard, die mijn moeder voor mijn vader heeft gebreid in het kamp. Ook kreeg ik de sprookjesboeken waaruit mijn moeder ons eindeloos voorlas in het kamp. Dankzij haar kracht en moed hebben wij het gered. Voor mij en mijn familie is het heel belangrijk om alle brieven van mijn vader te hebben. Ik heb ze uitgetypt en aangevuld met onze herinneringen. Ik citeer uit Macbeth: ‘Geef woorden aan verdriet, verzwegen smart breekt, met zijn fluisteren, het bezwaarde hart.’ Het op papier zetten van de oorlogsgebeurtenissen kan als een bevrijding werken voor de persoon in kwestie en zijn of haar familie.
Ik vind het een uitdaging om voorzitter van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 te worden. Sinds 1990 heb ik als lid - en sinds 1998 als voorzitter - van de Raadskamer Wetten buitengewoon pensioen alle herdenkingen bij het Indisch Monument meegemaakt. Ik vind het heel belangrijk om gelijkgezinden te zien. Je voelt je dan toch een beetje thuis. Het is goed om ieder jaar een dag van bezinning te hebben. Als nieuwe voorzitter zal ik mijn best doen om deze herdenking zinvol te houden.”
Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak, september 2005.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?