De lange schaduwen van de oorlog

In gesprek met historicus Martin Bossenbroek

In juli 1998 nam het eerste kabinet Kok het initiatief tot een breed onderzoek naar de terugkeer en opvang van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Aanleiding waren de vele klachten van oorlogsgetroffenen. Er werd een onafhankelijke stichting in het leven geroepen, de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang (SOTO). Drie jaar lang deed de stichting onderzoek naar de terugkeer en opvang van verschillende groepen oorlogsgetroffenen: niet alleen de Joodse en de Indische gemeenschap, maar ook Sinti en Roma, Jehova’s getuigen, verzetsstrijders, gedwongen tewerkgestelden, krijgsgevangenen en zeevarenden. De Leidse historicus Martin Bossenbroek schreef het onderzoeksplan en vervolgens op basis van vijftig deelstudies het samenvattende werk ‘De Meelstreep’, dat in november 2001 verscheen.

Martin Bossenbroek. Foto: Max Koot Studio bv.
Foto: Max Koot Studio bv.

Luisteren

Martin Bossenbroek: “In de zomer van 1998 solliciteerde ik naar de functie van coördinator en auteur van het samenvattende werk van het SOTO-onderzoek. Tot dan toe had ik me professioneel nog nooit met het tijdvak van de Tweede Wereldoorlog beziggehouden. Ik had veel geschreven over de negentiende eeuw en mij nog nooit in de tijd na 1914 verdiept. De eerste zes maanden ben ik naar diverse bijeenkomsten voor oorlogsgetroffenen gegaan en heb daar vele mensen gesproken, met uiteenlopende achtergronden. Ik wilde eerst alleen maar goed luisteren om ideeën te kunnen vormen. Ik ben onder andere naar het symposium in Den Haag gegaan over ‘Bijzondere solidariteit. Een zaak van erkenning’ waar Minister Els Borst sprak over toekomst van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Ik heb oorlogsgetroffenen uit alle doelgroepen gesproken. Ook heb ik me in die beginperiode natuurlijk terdege ingelezen. Daarna schreef ik het onderzoeksplan dat de basis vormde voor het gehele onderzoek. Vijftig onderzoekers zochten voor mij alle informatie bijeen in tientallen archieven; hun bevindingen verwerkten ze in deelstudies. Ik liet hen zoveel mogelijk documenten kopiëren zodat ik ook zelf alle belangrijke stukken onder ogen kreeg. Ik ben zelf naar Londen geweest om de archieven van de Geallieerden te raadplegen. Ik heb gebruik kunnen maken van Amerikaanse en Engelse documenten, rapportages en correspondentie van Britse en Amerikaanse diplomaten in Nederland vlak na de oorlog. Zo kon ik de situatie in Nederland van een afstand bekijken door de ogen van de Amerikanen en Engelsen. Uiteindelijk had ik thuis in mijn werkkamer een kast met zestig barstensvolle ordners staan. De daarin opgeslagen informatie is verwerkt in het samenvattende werk ‘De Meelstreep’. Naast de informatie uit archieven zijn in dit boek veel persoonlijke getuigenissen uit dagboeken, brieven en interviews opgenomen. Deze getuigenissen komen ook nog eens uitgebreider aan bod in een andere SOTO-bundel: ‘Mensenheugenis’.”

Een wisselend perspectief

"Eén van de uitgangspunten voor het onderzoek was om de perspectieven steeds te laten wisselen. De Meelstreep was een werktitel die ik al in een vrij vroeg stadium had, en waarover ik gaandeweg steeds tevredener werd. In letterlijke zin is de meelstreep de grens die koningin Wilhelmina overschreed toen ze na haar ballingschap via België terugkeerde naar Nederland. Bij gebrek aan verf werd de grens gemarkeerd met meel. In symbolische zin is deze gebeurtenis te beschouwen als het einde van de oorlog en het begin van de vrede. Maar de diepere betekenis is natuurlijk dat meel verstuift, en dat de grens tussen de oorlog en de vrede is verwaaid. Voor vele Nederlanders was de Tweede Wereldoorlog in 1945 nog lang niet voorbij. Extra interessant voor een historicus waren de uiteenlopende ooggetuigenverslagen die er over Wilhelmina’s terugkeer in omloop bleken te zijn. Ook de beroemde foto bleek te zijn geretoucheerd. Alleen dankzij het bestaan van een korte film was het mogelijk de werkelijke gang van zaken nog te reconstrueren. Daarom wilde ik in de Meelstreep de geschiedenis ook vanuit verschillende ‘camerastandpunten’ vertellen om een zo zorgvuldig mogelijk beeld te schetsen van de terugkeer en opvang.”

Verschillen in beleving

Er zijn extreme verschillen te zien in de beleving van de opvang. Martin Bossenbroek: “Ten eerste was de plaats waar iemand naar terugkeerde in Nederland heel bepalend. In Utrecht bijvoorbeeld verliep de opvang veel soepeler dan in een stad als Eindhoven, die gebombardeerd was en waar zich chaotische taferelen afspeelden. In algemene zin waren er grote verschillen tussen het Zuiden van Nederland dat al in de herfst van 1944 werd bevrijd, en het Noorden dat nog tot mei 1945 bezet bleef.Een tweede bepalende factor was de route die repatrianten vanuit Duitsland volgden. Onder degenen die door het reeds maanden eerder bevrijde en al genormaliseerde Frankrijk en België reisden, was de onvrede na terugkomst in Nederland verhoudingsgewijs groter dan onder degenen die rechtstreeks uit het Duitse oorlogsgebied kwamen. De eerstgenoemden kwamen uit de hel via de hemel terug op aarde, en ervoeren de opvang in het chaotische, verwoeste en verarmde Nederland niet zelden als een koude douche.Ten derde moet worden gewezen op de grote verschillen in persoonlijke beleving. Per groep en per persoon verschilden de verhalen over de terugkeer en opvang enorm. Dat doet natuurlijk niets af aan die specifieke getuigenissen, maar bijvoorbeeld zeer contrasterende verhalen over hetzelfde opvangkamp zetten wel aan het denken. Je moet dan constateren dat persoonsgebonden factoren als mentale weerbaarheid, verwachtingspatroon, de mate van doorstane ellende tijdens de oorlog en het kunnen terugvallen op een eigen sociaal netwerk na de oorlog eveneens een rol speelden bij de beleving van de terugkeer en opvang.Tijdens het onderzoek heb ik wel gemerkt dat het tamelijk afzonderlijke circuits van oorlogsgetroffenen zijn. Voor het eerst in de geschiedschrijving worden alle verschillende groepen oorlogsgetroffenen in deze samenvatting besproken. Het verhaal laat goed zien waar de hiërarchie tussen de verschillende groepen oorlogsgetroffenen precies vandaan komt.

Martin Bossenbroek. Foto: Max Koot Studio bv.
Foto: Max Koot Studio bv.

Te veel aan papier verbittert

Het onderzoek laat scherp uitkomen hoe ingrijpend Nederland in de afgelopen vijftig jaar is veranderd. Martin Bossenbroek: “Binnen de mentale horizon van destijds ontbrak de psychosociale opvang. Er heerste een flinkheidscultuur, je liep niet te koop met je gevoelens en je loste je eigen sores op. Die schaamte om jezelf bloot te geven is heden ten dage verdwenen. Volgens de huidige normen is de opvang inderdaad kil geweest. Het moeilijkste van het onderzoek was de vraag of het anders had gekund. Je kunt niet stellen dat mensen willens en wetens door de Nederlandse overheid in de kou zijn gezet. De schaarse middelen die er waren werden gebruikt om de héle bevolking weer voedsel, werk en een dak boven het hoofd te geven. Daardoor werd voorbijgegaan aan het individuele psychische leed waarvoor dankzij de welvaart van vandaag wel alle aandacht mogelijk is. Bepaalde zaken hadden beter gekund zoals bijvoorbeeld de repatriëring. Het Nederlandse ministerie van Sociale Zaken had vanuit Londen een ander plan dan de Geallieerden en die plannen doorkruisten elkaar. Ook de factor overmacht was groot, Nederland was één grote chaos na de oorlog. Honderdduizenden Nederlanders waren er zelf slecht aan toe, hadden geen huis meer noch huisraad. De Nederlandse regering vond dat de bevolking er eerst materieel bovenop moest komen.Er waren toentertijd wel individuele psychiaters die waarschuwden voor oorlogstrauma’s op latere leeftijd, maar die werden op dat moment niet serieus genomen. Zoals bijvoorbeeld psychiater A.M. Meerloo, die al in 1943 stelde: ‘Een weifelende overheid kan hierin schadelijk werken als zij al te generaliserend met de repatrianten omspringt. Het gevecht met bureaucratie en ambtelijke generalisaties werkt als een roode lap op een stier. Te veel aan papier verbittert. Ieder wil individueel en menschelijk bekeken worden.’ In de loop der jaren is pas duidelijk geworden binnen de medische wereld dat veel oorlogsgetroffenen levenslang hebben gekregen. Dat is tegelijkertijd ook een illustratie van het feit dat de Tweede Wereldoorlog in tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog zo vernietigend is geweest juist voor de burgerbevolking. De Tweede Wereldoorlog maakte zoveel meer burgeroorlogsslachtoffers dan de Eerste. Dat mensen zo lang met die psychische trauma’s zouden blijven doorlopen is door niemand in die mate voorspeld. Niemand heeft kunnen voorzien dat een halve eeuw later de invloed van de Tweede Wereldoorlog nog steeds zo groot zou zijn op oorlogsgetroffenen.”

Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak september 2002.