‘Een kind kiest geen kant’
De Tweede Wereldoorlog en de Bersiap door Ambonese kinderogen
De roman ‘Izak’ (2005) van de schrijver Pieter Frans Thomése is een vertelling van een Ambonese jongen die opgroeit in Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Bersiap. Met dit verhaal wil Thomése de Indische sfeer uit de verhalen van zijn Ambonese schoonvader Ritz Mual weergeven. Een dubbelinterview met de schrijver en zijn bron van inspiratie.
Kunt u iets vertellen over uw achtergrond?
Ritz Mual: “Op 9 maart 1930 ben ik geboren in een protestants gezin in Malang op Oost-Java. Mijn vader was als KNIL-militair op Ambon gerekruteerd en werd steeds overgeplaatst. Ons gezin verhuisde mee. Mijn vader was kapelmeester van de militaire kapel en mijn moeder zong in het kerkkoor. Omdat ik als kind met alle liedjes mee neuriede en met mijn vingers op de tafel trommelde wilden mijn ouders dat ik piano leerde spelen. Mijn moeder kocht met haar sieraden een piano voor mij. Eén pianomuziekboek heb ik kunnen meenemen uit Indië.”
Frans Thomése: “In 1958 ben ik geboren in Doetinchem en ik ben niet-gelovig opgevoed. Ik groeide op in Zaltbommel waar mijn vader directeur was van een drukkerij. Na het gymnasium studeerde ik geschiedenis aan de VU, maar stopte met mijn studie om journalist bij het Eindhovens Dagblad te worden. Tegenwoordig ben ik schrijver.”
Hoe ontmoette u de dochter van de heer Mual?
Thomése: “Makira Mual werkte als redacteur bij een VARA-radioprogramma. In dat programma werd ik geïnterviewd. Na de uitzending gingen we iets drinken en al snel spraken we weer af. Het was liefde op het eerste gezicht.”
Hoe ontmoette u elkaar als schoonvader en schoonzoon voor het eerst en wat was uw eerste indruk?
Thomése: “Op een terras op het Spui sprak ik haar vader voor het eerst. Ik vroeg Ritz wanneer hij zijn memoires ging schrijven, omdat hij zo politiek actief was voor de Molukse gemeenschap. Mijn vader is jong overleden en Ritz heeft geen zonen, dus wij vonden elkaar als gesprekspartners."
Mual: “Frans is een rustige man, eerder observerend dan participerend. Aanvankelijk was hij spaarzaam met woorden, misschien omdat onze Molukse omgeving nieuw voor hem was. Later is dat sterk veranderd en hebben we elkaar gevoelsmatig gevonden.”
Hoe is het idee ontstaan voor het schrijven van de roman ‘Izak’?
Thomése: “Mijn vorige roman ‘Schaduwkind’ gaat over het verlies van onze pasgeboren dochter Isa. Na zo’n ingrijpende gebeurtenis is niets meer zoals het was. Je ziet de wereld in een heel ander daglicht. De roman ‘Izak’ vloeide voort uit deze ervaring. Ik schreef alsof ik Ritz’s verhalen voor het eerst hoorde. In de vorm van een roman kon ik de familieverhalen vrij vertalen. Ik wilde de Molukse cultuur ook een gezicht geven in de Nederlandse literatuur.”
Waarom heeft u voor het perspectief van een kleine jongen gekozen?
Thomése: “Vanuit het perspectief van een kind kun je meer zeggen, omdat een kind nog geen mening heeft over de oorlogssituatie. Opgroeiend in oorlogstijd zag Ritz veel ellende, maar genoot ook van pianomuziek. Voor een kind is het verschijnsel oorlog maar een merkwaardig gegeven. Een kind kiest geen kant, de oorlog om hem heen is er gewoon en hij moet zich maar zien te redden.”
Wat herinnert u zich van de Tweede Wereldoorlog?
Mual: “In 1942 zagen wij Japanse bommenwerpers boven Malang en we hoorden vaak sirenes. Mijn vader werd voor het KNIL opgeroepen. Javaanse buren verraadden mijn vader aan de Kempetai, die hem als krijgsgevangene wegvoerden. We hoorden niets meer van hem. Op een dag gingen mijn broer en ik de stad in. We liepen langs een Japanse wachtpost en mijn broer boog niet zoals het hoorde. Razend pakte de Jap mijn broer bij zijn oor beet en sloeg hem met een stok. Nog tijdens de Bersiap werd mijn broer tevergeefs aan zijn oor geopereerd.”
Aan welke oorlogsgebeurtenis denkt u vaak terug?
Mual: “Aan het weerzien na de oorlog van mijn vader in een ziekenhuis in Surabaja. Mijn vader was sterk vermagerd en ik herkende hem bijna niet meer. We glimlachten alleen naar elkaar.
Toen pas hoorden we zijn verhaal. Onderweg naar Zuid-Sumatra werd het Japanse schip Junyo Maru met mijn vader aan boord door de Geallieerden getorpedeerd. Mijn vader dreef twee dagen lang in zee. Het zoute water was zo in zijn huid gebeten dat hij een touwladder van een Japans schip niet kon beklimmen. Hij moest aan boord getild worden. Daar sloegen en schopten de Jappen hem zo hard dat één nier het begaf. Later, op Zuid-Sumatra aangekomen, moest hij als dwangarbeider meewerken aan de Pakanbaroe-spoorlijn.
De wond van zijn nieroperatie wilde maar niet dichtgaan. Mijn moeder zei toen: ‘Alles ligt in Gods hand. Je moet er altijd maar op vertrouwen dat het goed komt! En dat geloof ik nog steeds.”
Hebt u ook zo’n rotsvast vertrouwen?
Thomése: “Als je niet gelovig bent, dan heb je niet dat gevoel dat alles veroorzaakt wordt door een schepper of dat je iets onrechtvaardigs wordt aangedaan. De natuur biedt je geen keuze tussen goed en kwaad. Ik heb het doodgaan van onze pasgeboren dochter niet als onrechtvaardig beschouwd. Ik kan me ook nergens beklagen. We houden van kinderen en zijn toch weer ouders geworden van twee zonen. En als je kinderen krijgt, dan loop je ook het risico van het verlies; dat hoort bij het leven.
Mijn vrouw zei toen het net was gebeurd: ‘Je wilt háár toch niet de schuld geven dat zij ons dit verdriet heeft aangedaan! Je moet verder, ook omdat zij, onze dochter Isa, dat voor ons zou willen.’ Overlevingszin; dat is voor haar ook het beste. Je bent bovendien niet alleen, je moet je vrouw ook helpen. Verdriet maakt soms eenzaam, omdat je je niet begrepen voelt. Daarom moet je juist met elkaar blijven praten.”
Hoe verging het u na de Bersiap?
Mual: “In december 1949 werd de soevereiniteit overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië. Toen de deelstaat Republiek Indonesië andere deelstaten annexeerde, proclameerde het Zuid-Molukse volk op 25 april 1950 de vrije Zuid-Molukse republiek. Op last van de Nederlandse regering werden de Molukse militairen ingescheept voor tijdelijk verblijf naar Nederland. In mei 1951 kwamen we aan in de haven van Rotterdam en werden we ondergebracht in het kamp in Elst. Toen mijn vader protesteerde tegen het beleid werd hij weggevoerd naar het kamp Schattenberg in Westerbork. Als gezin werden we verspreid over Molukse opvangkampen, de voormalige kampen uit de Tweede Wereldoorlog.
Vanuit het voormalige NSB-kamp Marum in Oost-Groningen ging ik naar de christelijke HBS in Groningen. Als Molukker ben ik in Nederlands-Indië en in Nederland opgegroeid met macht en onmacht. En vooral hoe je zo onopvallend mogelijk onder de macht van de ander moet zien te overleven.”
Wat vindt u belangrijk om aan anderen door te geven?
Mual: “Ik ben aan de VU sociologie en culturele antropologie gaan studeren om machtsmechanismen te leren begrijpen. Mijn moeder zei altijd: ‘Klim op de maatschappelijke ladder en stel je ten dienste van de gemeenschap!’ In de jaren ’70 was ik woordvoerder voor de Molukkers bij de onderhandelingen met de Nederlandse regering. Gezien de gespannen verhoudingen bepleitte ik de instelling van het Inspraakorgaan Welzijn Molukkers, waarvan ik voorzitter werd. Het orgaan adviseerde onder meer over betere woonomstandigheden, meer werk en beter onderwijs voor de Molukkers in Nederland. Ik vier altijd de herdenkingen, omdat ik het belangrijk vind dat het besef wordt doorgegeven dat er politieke situaties zijn die niet deugen en dat je daar iets aan kunt doen.”
Hoe ervoer u het om in de huid van uw schoonvader te kruipen?
Thomése: “Het leven van Ritz is bijzonder fascinerend. Molukkers zijn een speelbal van de geschiedenis geweest. Zijn leven werd alleen al door het feit dat hij Molukker was op een krankzinnige manier door de wereldpolitiek bepaald. Als zijn vader niet gerekruteerd was door het KNIL, dan was Ritz voor hetzelfde geld nog visser geweest op het eiland Haruku.”
Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak, September 2006
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?