‘Deze hel gunde je zelfs je ergste vijanden niet!’
Ronald Scholte overleefde als krijgsgevangene de atoombom op Nagasaki
Op 9 augustus 1945 bevond Ronald Scholte zich binnen een straal van 1600 meter van de atoombomexplosie in Nagasaki. Hij was als Nederlandse krijgsgevangene in het Japanse kamp Fukuoka 14 tewerkgesteld. Op het moment dat de bom viel was hij bezig met het graven van een diepe schuilkelder in een heuvel naast de stad Nagasaki. Een gigantische lichtflits verblindde hem en door de enorme luchtdruk werd hij zeven meter de schuilkelder in geslingerd. Dit bleek zijn redding. Atoombomoverlevende Ronald Scholte vertelt over deze humanitaire ramp.
Hoe kwam u in Nagasaki terecht?
‘Alle technici werden geselecteerd in het Japanse kamp in Soerabaja en als krijgsgevangenen per schip naar Singapore overgebracht. Als scheepsmachinist in opleiding werd ik geselecteerd voor de Japanse industrie. Op 3 april 1943 vertrok ik met 700 technici op de ‘Hawaï Maru’ vanuit Singapore naar Japan. Na een uitputtende zeereis van drie weken, waarbij medegevangenen stierven aan dysenterie, arriveerden we in Japan.
Met de trein werden we afgevoerd naar de haven van Nagasaki. We moesten naar ons kamp Fukuoka 14 lopen, ongeveer 4 kilometer verderop. We moesten ons kaal scheren en een Japans legeruniform aan met een rode band om onze pet met ons nummer erop. Ik was nummer 254.
We waren zeer verbaasd over het Japanse sushimaal dat voor ons op tafel stond. De kampcommandant hoopte dat we binnenkort met onze geliefden herenigd werden. Deze grandioze ontvangst bleek een misverstand. De man werd de volgende dag meteen afgevoerd en we kregen er een strenge commandant voor in de plaats. Voortaan alleen maar waterige rijstepap en veel stokslagen.’
Waar werd u tewerkgesteld?
‘Bij de Mitsubishi-scheepswerf in Nagasaki. De Japanse bewakers van Fukuoka 14 schreeuwden je nummer en sloegen ons met stokken omdat we harder moesten werken of vlugger lopen. Iedere dag moesten we vier kilometer heen en terug lopen naar de scheepswerf. Als ‘klinker’ moest ik ijzeren klinknagels in de scheepswanden slaan. In weer en wind werkten we in klinkerploegen van vier man: de klinker, de tegenhouder, de nageljongen en de man aan het vuur, de nagelverhitter. De klinker was het hoofd van de ploeg, wat inhield dat hij klappen kreeg als er iets niet in orde was. Eens kreeg ik klappen omdat één van mijn mannen te lang op het toilet zat.
In het eerste jaar ging al 15% van de 300 krijgsgevangenen dood aan longontsteking van de kou en aan ondervoeding. We leefden op waterige rijstepap. Grote Hollanders hadden het meeste last van ondervoeding en stierven het eerst. Kleine Indo’s, zoals ik, hadden minder voedsel nodig. Iedereen kreeg straffen en stokslagen, maar het was hier niet zo wreed als in het 10e Bat in Batavia bij de maanzieke Japanse kampcommandant Sonei. Die liet ons ook ’s nachts aantreden. Met een nijptang trok Sonei nog een paar haartjes van mijn vrijwel kale hoofd. Vervolgens sloeg hij mij met zijn nijptang op mijn hoofd, dat hij nog niet kaal genoeg vond. Het bloed stroomde over mijn hoofd en ik dacht toen alleen maar: ‘Mij krijgen ze niet klein!’ Zo erg ben ik daarna niet meer geslagen. Niet alle Japanners waren rotzakken. Op een koude winterdag kwam er een oude vrouw op de werkplaats naar me toe die me de handschoenen van haar in China gesneuvelde zoon gaf. “Jij kunt ze vast goed gebruiken nu!”’
Wat gaf u hoop tijdens uw gevangenschap?
‘Iedere Amerikaanse bommenwerper gaf ons hoop op bevrijding. Wel waren we bang dat de Japanners dan wraak op de krijgsgevangenen zouden nemen. Daarom maakten we vluchtplannen en smokkelden wat kleding naar de schuilkelder in de heuvels.
Op 1 augustus 1945 zag het boven Nagasaki zwart van de Amerikaanse bommenwerpers. Ze dropten één bom boven ons kamp en er viel één dode. De bom viel precies op de andere zijde van onze schuilkelder, waardoor mijn medegevangene werd verpletterd. Door de inslag kwam het gedeelte waarin ik me bevond boven de grond.’
Hoe kon u de atoombom overleven?
‘Omdat de schuilkelder vernietigd was, verzocht onze Hollandse reserveluitenant de Japanse kampleiding of we in de heuvels een nieuwe schuilkelder mochten bouwen. Dit werd toegestaan, want vrijwel iedere dag ging het luchtalarm af. De Japanse genie boorde gaten in de heuvels en wij moesten een schuilkelder graven in de vorm van een hoefijzer. Op 9 augustus 1945 hoorde ik een vliegtuig aankomen. Een Japanse bewaker zei dat hij maar één vliegtuig zag aankomen. Ik stond aan de ingang van de schuilkelder met mijn rug naar de stad en hoorde iemand schreeuwen: “Een parachute, een parachute!” Om 11.02 uur ontplofte de atoombom. Ik zag één gigantische lichtflits.
Mijn oren zaten dicht van de overweldigende knal en door de luchtdruk van de bom werd ik zeven meter de tunnel in geslingerd. Minutenlang was het doodstil en aardedonker. Achter in de schuilkelder zag ik geen hand voor ogen. Op weg naar buiten ontmoette ik één medegevangene die riep: “Mijn gezicht, mijn gezicht!” Over zijn gehele gezicht had hij enorme blaren, waar het vocht uitliep. Vreemd genoeg had ik geen schrammetje. De schuilkelder was mijn redding geweest.’
Wat hebt u gezien vlak na de explosie?
‘Toen ik weer boven de grond kwam en vanaf de heuvel over de stad keek, bleek alles te zijn weggevaagd. Op die helderblauwe zomerdag veranderde de lucht en het landschap in één keer in een grijs gebied. Staalconstructies van fabrieken waren platgedrukt, alles was verpulverd. De mensen die buiten de schuilkelder stonden hadden ernstige brandwonden. Wat mij betreft was door die atoombom in één klap ook al mijn haat tegen de Japanners verdwenen. We waren allemaal slachtoffer van dezelfde onmenselijke ramp die de stad compleet vernietigd had. Deze hel gunde je zelfs je ergste vijanden niet. De wonden en blaren waren het ergst bij degenen die in de zon hadden gestaan op het moment van de explosie.
Pas dagen later hoorden we van krijgsgevangenen uit Fukuoka 2 dat zij een gigantische paddenstoelwolk hadden gezien. Hun ogen waren lang verblind door het licht. Ik heb geen paddenstoel gezien, want ik bevond me er recht onder. De bom bleek vanuit dat ene vliegtuig aan een parachute naar beneden te zijn gegooid en ontplofte in de lucht.’
Was u niet bang toen de bom viel?
‘Het gebeurde allemaal in een flits, waardoor je nauwelijks besefte wat er precies plaatsvond. Net als mijn medegevangenen ben ik gaan kijken bij het punt waar de bom is gevallen. We hadden geen idee van radioactieve straling. Het Koreaanse vrouwenwerkkamp recht onder de explosie was geheel verpulverd.
De stad begon te branden en de vuurzee werd steeds groter. “Zo moet Rome eruitgezien hebben toen het brandde”, zei iemand naast me. De vlammenzee kwam onze kant opwaaien. Hoewel ik helemaal niet religieus ben, heb ik toen wel gebeden van angst: ‘Laat de wind alstublieft draaien!’ Op mijn vlucht uit de vuurzee hoorde ik een Japanse soldaat om hulp gillen. Japanners gillen niet zo snel van de pijn. Hij gaf aan dat hij buikpijn had en ik nam hem op mijn schouder.
“Laat hem toch liggen”, zeiden mijn medegevangenen, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om hem levend te laten verbranden. Gelukkig draaide de wind, zodat we net op tijd de heuvels bereikten. Ik droeg hem een stuk de heuvels in en liet hem achter bij Japanse burgers. De volgende dag overleed hij echter aan inwendige bloedingen. Een vriend had mijn rugzak in de schuilkelder gevonden. Verder was er niets over van mijn weinige bezittingen.’
Hoe kon u in dit niemandsland in leven blijven?
‘Twee medegevangenen hadden een paard en wagen gevonden en hadden daarmee in een opslagplaats van het Rode Kruis voedsel en verband voor de gewonden gehaald. Het was uiteraard onvoldoende voor alle slachtoffers. Twee dagen waren de Japanse bewakers uit beeld, maar zodra ze uit de heuvels terugkeerden was alles weer bij het oude. Wij werden gedwongen om in zes dagen de mensen- en dierenresten in de stad op te ruimen en op grote stapels te verbranden. Onvoorstelbaar macabere situaties trof ik aan. Zo pakte ik een arm, maar de rest van het lichaam was verkoold.’
Hoe bent u bevrijd?
‘Een bevrijding kun je het nauwelijks noemen. Na een paar dagen kwam er een Japanse officier met een Samurai-zwaard het nieuwe kamp in de heuvels binnen en zei vanaf een podium dat Amerika en Japan nu vrienden waren geworden.
Wij dachten al dat dit onmogelijk waar kon zijn. Hij kon niet uit zijn strot krijgen dat Japan onvoorwaardelijk had gecapituleerd. Hij nam zijn soldaten mee en we waren vrij. Wij hebben ons zelf bewapend. Na een paar maanden werden we - na de Engelsen en de Australiërs - door de Amerikanen naar Manilla verscheept. Ik liet een Amerikaanse soldaat zien waar we gestaan hadden toen de bom viel. “Impossible!”, zei hij, toen hij het totaal verwoeste Nagasaki aanschouwde.
We werden verwend met het voedsel uit de Rode Kruispakketten. Toen er een echte koe geslacht werd vonden we de blikjes Amerikaans vlees zelfs lekkerder smaken. In Manilla toonde het Amerikaanse leger ons films van de bevrijding van de kampen in Europa. Bij het zien van deze gruwelijke beelden van de bevrijding van de concentratiekampen werden we allemaal stil. Onze toch bizarre oorlogsgeschiedenis verbleekte vergeleken bij deze verschrikkingen. Onze strijdmakkers waren aan uitputting en ondervoeding doodgegaan, maar in Europa werden mensen bewust massaal gedood. Daarom sprak ik sindsdien niet meer over mijn oorlogsverleden, het kon altijd nog erger.
Aan boord van het vliegdekschip zei onze Hollandse commandant: “Als jullie denken dat je binnenkort naar huis gaat, dan hebben jullie het mis. Het kan nog wel drie jaar duren voordat jullie thuis zijn.” Voor ons gevoel zaten we dus nog steeds vast vanwege de oorlog.’
Hoe kijkt u terug op de voormalige vijand?
‘Heel dubbel. Mijn broer was bestuurslid van de Stichting Japanse Ereschulden en werd in 1998 uitgenodigd voor een herdenkingsreis naar Japan. Hij was ernstig ziek en dus verhinderd. Daarom mocht ik in zijn plaats gaan met mijn vriendin. Niemand wist dat ik al eens eerder in Japan was geweest. Maar toen we Nagasaki naderden, kreeg ik tranen in mijn ogen.
Het was zo gek om die verschrikkelijke hel te hebben meegemaakt en na al die jaren daar gezond en wel terug te keren. Ik besefte goed wat voor geluksvogel ik was geweest en hoeveel onschuldige burgers en krijgsgevangenen er wel niet zijn gesneuveld toen de bom viel. Toen de gids hier lucht van kreeg, stonden er de volgende dag meteen Japanse tv-ploegen mij op te wachten bij het monument voor de vrijheid in Nagasaki.
In mijn steenkolenengels vertelde ik dat voor mij de atoombom de vrijheid betekende, maar voor veel onschuldige burgers en kinderen een gruwelijke dood en dat het een misdaad tegen de mensheid was.’
Kon u over deze ramp spreken met anderen vlak na de oorlog?
‘Iedere dag ben ik dankbaar dat ik het nog kan navertellen! Vlak na de oorlog mochten wij er niet over praten van de Amerikaanse legerleiding. De Amerikanen wilden liever niet dat de wereld zou weten wat voor verschrikkingen in Hiroshima en Nagasaki hebben plaatsgevonden. Ook verbleven wij een tijd in Okinawa waar een groot aantal Amerikaanse soldaten nog steeds achter prikkeldraad zat. Met wazige blikken staarden zij alleen maar voor zich uit. Door de gevechten in de Stille Zuidzee waren zij zo getraumatiseerd dat zij nog niet naar de Verenigde Staten mochten terugkeren.
Met mijn kinderen en kleinkinderen kon ik niet over de oorlog praten, omdat ik hen niet wilde belasten. Wel heb ik mijn hele verhaal op www.onzeplek.nl gezet, want de wereld moet toch weten dat dit werkelijk zo is gebeurd. Ik ben een van de laatste levende bewijzen van de atoombom op Nagasaki. Vandaar dat ik ook geen moeite heb om Japanse studenten of journalisten te woord te staan die meer willen weten over deze verschrikkelijke geschiedenis!´
Heeft de stad Nagasaki u erkend als atoombomoverlevende?
‘Ja, zie hier het bewijs: mijn medische paspoort uit Nagasaki. In januari 2009 kende de heer Kenji Sonobe, eerste secretaris van de Japanse ambassade, namens de stad Nagasaki mij als eerste Europese atoombomoverlevende een medisch paspoort toe. Alleen de buitenlandse krijgsgevangenen die zich binnen een straal van 2.000 meter van de explosie bevonden krijgen een medische vergoeding van de stad Nagasaki. Geen idee of ik er echt gebruik van ga maken, want ik ben prima verzekerd in Nederland, maar het is toch eindelijk een gebaar vanuit Japan.’
Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak, September 2009
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?