Simone Veil geeft ‘Nooit meer Auschwitz-lezing’ 2006

Franse politica overleefde Auschwitz en Bergen-Belsen

Jaarlijks organiseren het Nederlands Auschwitz Comité, het Centrum voor Holocausten Genocidestudies en de Pensioen- en Uitkeringsraad de ‘Nooit meer Auschwitzlezing’ in de Beurs van Berlage. Op 26 januari 2006 houdt de beroemde en invloedrijke Franse politica Simone Veil (78) deze lezing.

Simone Veil.
Foto: Ellen Lock

Onderscheiding

Aan de lezing is een onderscheiding verbonden die de naam draagt van de in 2001 overleden erevoorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité, Annetje Fels-Kupferschmidt. De onderscheiding is ontworpen door Jan Wolkers en wordt gegeven aan een persoon of organisatie die zich op buitengewone wijze verdienstelijk heeft gemaakt voor het realiseren van de doelstellingen van het Nederlands Auschwitz Comité. De onderscheiding wordt in 2006 toegekend aan Simone Veil. Simone Veil was minister van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Steden van 1974 tot 1977 onder president Valéry Giscard d’Estaing. Zij zorgde ervoor dat in Frankrijk abortus werd gelegaliseerd en dat de anticonceptiepil toegankelijk werd. Van 1979 tot 1982 was zij de eerste voorzitter van het Europese Parlement. Als minister van staat voor Volksgezondheid, Sociale Zaken en Steden en lid van het Conseil Constitutionnel (een raad die de wetten en verkiezingen controleert) is zij nog altijd politiek actief. Sinds 2001 is zij voorzitter van ‘La Fondation pour la Mémoire de la Shoah’. Tijdens de 60-jarige herdenking bij het monument in Auschwitz-Birkenau op 27 januari 2005 sprak zij namens de oud-gevangenen. In dit decembernummer van Aanspraak vertelt zij ter introductie van de ‘Nooit meer Auschwitz-lezing’ haar verhaal.

Nice

"Ik behoor tot een Joodse familie uit de middenklasse die sinds de Franse revolutie in Frankrijk woont. Mijn ouders voelden zich Joods, maar zij praktiseerden het geloof niet en hadden geen religieuze achtergrond. Mijn vader was architect en vestigde zich na de Eerste Wereldoorlog in Nice in de hoop dat de ontwikkeling van de Côte d’Azur hem werk zou opleveren. Maar met de crisis van 1929 stortte de gehele economie in en werd onze financiële situatie moeilijk. Op 13 juli 1927 werd ik geboren. Mijn moeder was een bijzonder mooie vrouw en werd zeer gerespecteerd. Ik hield zielsveel van haar. Ik had twee oudere zussen en een oudere broer. We hadden een onbezorgde jeugd; het klimaat was aangenaam, de zee en de bergen waren dichtbij en we gingen vaak skiën in de Franse bergen. Ik ging naar een meisjeslyceum. Toen ik 14 jaar was zei ik al tegen mijn vader dat ik advocaat wilde worden. Vanaf 1933 kwamen er Joodse vluchtelingen uit Duitsland, waarvoor mijn moeder veel liefdadigheidswerk deed.”

Oorlog

"Ik herinner me het begin van de oorlog nog goed, want vrienden van mijn ouders kwamen langs en waren erg ongerust. In mei 1940 trokken Duitse troepen vanuit het noorden Frankrijk binnen en lieten daarbij de Maginot-linie links liggen. Binnen twee maanden stortte de Franse verdediging ineen. Op 22 juni 1940 sloot maarschalk Pétain een wapenstilstand met Duitsland, waarbij werd overeengekomen dat de Duitsers tweederde deel van Frankrijk zouden bezetten. De Italianen bezetten Zuid-Frankrijk, ook het gedeelte waar wij woonden. Vanaf juli 1940 ging voedsel, zoals suiker, wel op de bon, maar we konden toch nog groente en fruit kopen op het platteland. In oktober 1940 mocht mijn vader niet meer werken, waardoor we het financieel nog moeilijker kregen. Ik ben naar school gegaan tot de herfst van 1943, toen de Duitsers de voormalige Italiaanse zone binnenvielen. De Gestapo kwam naar Nice en het bevel werd gegeven om Joden te arresteren en te deporteren. De schooldirectrice was bang dat ik gearresteerd zou worden en verplichtte mij thuis te blijven. Mijn vrienden brachten mij hun aantekeningen en gaven mijn huiswerk aan de leraren."

Zeg dat je achttien bent

"Op 30 maart 1944 liep ik op straat met vriendinnen toen we werden opgepakt. We werden naar het Excelsior hotel, dat als gevangenis diende, gebracht. De volgende dag werden mijn moeder, mijn broer en een van mijn zussen opgepakt en naar hetzelfde hotel gebracht. Mijn moeder, mijn zus en ik werden we op 13 april 1944 in veewagons gedeporteerd naar Auschwitz. Tijdens deze verschrikkelijke treinreis, drie dagen lang opeengepakt, kregen we niets te eten noch te drinken en was er geen mogelijkheid om te slapen. Op 15 april 1944 stopte de trein in Auschwitz. Bij aankomst doorzochten Joodse gedeporteerden de wagons op kostbaarheden. Zij waarschuwden mij: ‘Zeg dat je achttien bent!’ Direct daarna werden we in rijen opgesteld en door dokter Mengele geselecteerd. De meeste mensen die jonger waren dan 18 en ouder dan 40 werden direct doorgestuurd naar de gaskamers. Ik was zestien. Als ik niet over mijn leeftijd had gelogen, was ik er ook niet meer geweest. Mijn zus was 21 jaar en mijn moeder was met haar 43 jaren eigenlijk te oud, maar haar jongere uiterlijk was haar redding. Vanaf dat moment besloten wij drieën om altijd, wat er ook gebeurde, bij elkaar te blijven.”

Een nummer

Na aankomst in Auschwitz werden onze haren wel kort geknipt, maar onze hoofden werden niet helemaal kaalgeschoren. Medegevangenen tatoeëerden een nummer op je arm. De Nazi’s wilden niet alleen onze lichamen vernietigen, maar ook onze identiteit afnemen door ons een nummer te geven. We werden continu vernederd, moesten massaal douchen, telkens in de rij staan en we werden op elkaar gepropt in barakken. Sindsdien kan ik er niet meer tegen om in de rij te staan of met mensen in een kleine ruimte te zijn. Ook herinneren bepaalde geuren en geluiden mij aan het kamp. Vanuit onze barak zagen we de schoorstenen dag en nacht roken. Je kon de blauwe lucht niet zien door de permanente rook en overal hing de gruwelijke geur van verbrand mensenvlees. Om de haverklap moesten we ’s nachts op appèl komen om ons mentaal en fysiek te breken. Tussen de andere gevangenen vielen wij op, omdat we bruin zagen van de Zuid-Franse zon en nog in een redelijke conditie waren vanwege onze late deportatie. Er was een gedeporteerde die, evenals de SS, bevelen gaf in het kamp. Ze was er altijd als we buiten het kamp moesten gaan werken. Op een dag zei ze: ‘Jij bent te mooi om in Auschwitz te sterven. Zal ik je naar een ander kleiner werkkamp brengen zodat je dit kunt overleven?’ Ik antwoordde haar dat ik zonder mijn moeder en zus niet zou vertrekken en vroeg of ze mee mochten. Dat was goed. Begin juli 1944 werden we dankzij haar enkele kilometers verderop gebracht, naar Bobreck, een klein werkkamp dat niet te vergelijken was met de hel van Auschwitz. Daar was een fabriek van Siemens waar legermaterieel werd gemaakt, maar ik moest voornamelijk buiten werken. Flinterdun gekleed moesten we in de ijskou onzinnig werk doen zoals stenen sjouwen. De wegen waren modderig. Als je een te kleine steen nam, werd je afgeranseld door de SS. Het kamp lag naast de weg naar Krakau en aan het einde van de zomer zagen we soldaten en vluchtelingen vanuit het oosten komen, vluchtend voor het naderende Russische Rode Leger. We hoopten heel erg dat de Geallieerden snel de oorlog zouden winnen, niet wetende dat zij zoveel tegenslag hadden aan het westelijke front. Begin januari 1945 hoorden we de beschietingen in de verte. Op 18 januari 1945 moest Auschwitz-Birkenau worden geëvacueerd, maar ook Bobreck.”

De dodentocht

"Op 18 januari 1945 begon de dodentocht: we moesten bij 30 graden onder nul door metershoge sneeuw lopen en wie uitgeput neerviel werd doodgeschoten. Mijn moeder, mijn zus en ik sleepten elkaar hier doorheen. Na dagen lopen werden we op transport gesteld in open veewagons. We reden richting het noorden en toen we Praag naderden, gooiden Tsjechen vanaf de perrons wat brood naar binnen. Op 31 januari 1945 arriveerden we in Bergen-Belsen, waar mijn moeder na twee maanden is bezweken aan tyfus. Iedere dag denk ik aan mijn moeder en haar verlies doet mij nog steeds pijn. Ook mijn zus was doodziek. We stierven bijna van de honger. Op 15 april 1945 werd Bergen-Belsen door de Engelsen bevrijd. Mijn zus en ik zijn uiteindelijk op 23 mei 1945 met de trein in Parijs aangekomen. Daar mochten we bij een zus van mijn moeder logeren. Mijn oudste zus troffen we daar ook aan. Zij had bij het Franse verzet in Lyon gezeten, maar werd in juni 1944 gearresteerd en was in Ravensbrück geïnterneerd geweest. Wij hebben van mijn vader en broer nooit meer iets vernomen. Later hoorden we dat ze gedeporteerd zijn naar het concentratiekamp Kaunas in Litouwen, waar ze vermoord zijn. De Nazi’s wilden ons tot beesten laten verworden, maar ze konden onze geest niet kapot krijgen. Door alle ellende heen zijn we toch mens gebleven. Ik word altijd heel boos als mensen Auschwitz vergelijken met andere situaties in de wereld. Het ís nergens mee te vergelijken! Er is nergens anders een dergelijke massale en fabrieksmatige uitroeiing van mensen geweest. Meer dan anderhalf miljoen Joden en ruim twintigduizend Sinti en Roma zijn vermoord in Auschwitz."

Mijn moeder inspireert mij nog steeds

"Na de oorlog probeerden mijn zussen en ik in Parijs ons leven weer op te pakken. Mijn moeder wilde dat wij zouden gaan studeren. Ik studeerde rechten en politieke wetenschappen in Parijs. In februari 1946 ontmoette ik mijn man Antoine Veil toen ik met vrienden ging skiën. We zijn getrouwd en kregen drie zonen. In 1952 gebeurde er nog iets verschrikkelijks in mijn leven. Mijn zus, met wie ik Auschwitz en Bergen- Belsen had overleefd, stierf met haar baby bij een auto-ongeluk. In 1957 ging ik bij het Ministerie van Justitie werken, als een magistraat op de afdeling gevangeniswezen. Vervolgens werkte ik enkele jaren mee aan de modernisering van het familierecht. In maart 1974 vroeg de Franse president Valéry Giscard D’Estaing mij om Minister van Volksgezondheid, Sociale Zaken en Steden te worden. In 1979 werd ik gekozen tot eerste voorzitter van het Europese Parlement. Tijdens mijn werk inspireert mijn moeder mij nog steeds; zij was een voorstander van de Europese eenwording die in 1929 ter sprake werd gebracht in de Volkenbond door de verzoeningsgezinde Franse en Duitse ministers van buitenlandse zaken Aristide Briand en Gustav Stresemann. Dankzij de stabiliserende werking van de huidige Europese eenwording heb ik goede hoop dat er nooit meer een Shoah zal plaatsvinden! De geschiedenis van de Shoah is een universele geschiedenis die iedereen aangaat. Bij de 60-jarige herdenking op 27 januari 2005 in Auschwitz vroeg de Poolse premier mij namens de oud-gevangenen te spreken. In mijn speech zei ik: ‘Het is moeilijk om te herdenken en vaak erg pijnlijk, maar de Europese landen moeten hun gezamenlijke geschiedenis herdenken, met alle hoogte en dieptepunten, en de jongere generatie aanspreken. Als iedere staat zijn fouten uit het verleden erkent, zal dat ons behoeden voor diezelfde fouten en het mogelijk maken om samen de toekomst te bouwen op gezonde en stevige funderingen.’”

Interview: Ellen Lock, PUR-cliëntenblad Aanspraak, december 2005.

Simone Veil.
Foto: Ellen Lock