De Britse vergissingsaanval op Domburg werd ons fataal
Bij een granaatexplosie in de tuin verloor Tiny Geldof haar moeder
‘Rond de Nationale Herdenking van 4 mei krijgt de Zeeuwse oorlogsgeschiedenis nauwelijks aandacht in de landelijke media!’ ervaart Tiny Hendriksen-Geldof. ‘Ook de oorlogsgeschiedenis van Walcheren mag wel eens onder de aandacht worden gebracht. Ons gezin heeft erg geleden onder de Britse vergissingsaanval op Domburg op 1 november 1944. Circa vijftig burgers in het stadscentrum werden hierbij dodelijk getroffen door bomaanvallen van een Britse kanonneerboot voor de kust. De eerste granaat viel bij ons in de tuin en heeft ons gezin zwaar getroffen.’ Het heeft lange tijd geduurd voordat ze haar oorlogsverhaal aan iemand kon vertellen.
Een heerlijke jeugd aan de Zeeuwse kust
‘Voor zover ik weet is mijn hele familie geboren in Domburg op het Zeeuwse eiland Walcheren. Mijn ouders groeiden op als naaste buren en speelden dus hun hele jeugd al met elkaar. Mijn vader Willem Geldof (1901) was huisschilder en werkte bij de vrijwillige brandweer van Domburg. Hij was zogezegd een ‘rooie’, want hij was lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) en niet-religieus. Mijn moeder Martina Wisse (1903) was Nederlands-hervormd. Dit verschil in overtuiging was voor hun beider ouders geen onoverkomelijke zaak en dus mochten zij trouwen in 1926. Ze kregen een huurwoning aan de Schelpweg. Mijn moeder was badjuffrouw op het strand en zij droeg dagelijks haar Walcherse klederdracht met het witte mutsje op haar hoofd, net zoals alle vrouwen op het eiland in die tijd. Als badgasten wilden baden, dan reden de badmeesters hen naar zee in een strandkar met een rood-wit gestreept houten badhokje erop bevestigd. Je mocht geen stukje huid op het strand tonen in die tijd, want dat was onzedig gedrag en dus verboden in die protestants-christelijke omgeving. Mijn moeder liep mee met de badgast in de strandkar en reikte vanaf de kustlijn de handdoek en kleding aan. Al het sjouw- en reddingswerk werd alleen gedaan door de badmeesters.
De eerste eigen woning van mijn ouders lag aan de Hogehilweg 6, pal aan de duinen. Ze kregen drie kinderen die Nederlands-hervormd gedoopt werden. In 1927 is mijn zus Leuntje geboren. Op 22 augustus 1933 ben ik geboren. Ik werd Catharina gedoopt, maar mijn roepnaam is Tiny. Enige tijd later in 1938 kwam ons broertje Jacobus erbij. Aangezien mijn ouders allebei bleven werken om rond te komen, pasten mijn grootouders Wisse vaak op. Wij hadden een heerlijke jeugd aan de Zeeuwse kust. Alle zomermaanden verhuurden mijn ouders ons huis aan badgasten. Dan woonden we in ons tuinhuis, waar we op een kleine houten zolder sliepen. We hadden niet veel ruimte nodig, want we brachten de lange zomerdagen met familie en vrienden op het strand door.’
Branden in het centrum van Middelburg
‘Vlak voor de oorlog ging ik naar de openbare lagere school in Domburg. Ik kon goed leren en aardig tekenen. Toen de oorlog begon was ik bijna zeven jaar oud. Toen Nederland na het bombardement op Rotterdam op 14 mei 1940 capituleerde, bleef de provincie Zeeland zich tegen de Duitsers verzetten onder leiding van de Commandant van Zeeland, schout-bij-nacht Hendrik-Jan van der Stad, die zijn troepen overdroeg aan de Fransen. Zijn Franse hulptroepen probeerden vanuit Duinkerke in Vlissingen en Breda te komen. Op 15 mei vielen Duitse eenheden Zeeland binnen. In de ochtend van 17 mei waren Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen nog niet in Duitse handen. Tijdens deze strijd in Zeeland trokken de Franse troepen zich terug vanaf de Sloedam naar Vlissingen om zo te ontsnappen aan Duitse krijgsgevangenschap. De Franse terugtrekkende troepen werden gesteund door het Franse scheepsgeschut. Circa veertig Franse granaten kwamen neer op het centrum van Middelburg, waar vele branden ontstonden. Wij zagen de rook boven Middelburg vanuit onze tuin in Domburg. Er vielen gelukkig niet veel doden onder de burgers, omdat de hulpdiensten de bewoners al hadden geëvacueerd. Mijn vader moest direct met zijn brandweereenheid uitrukken om de branden in het stadshart te blussen. Er waren 350 brandweerlieden uit Middelburg en omgeving bij het blussen betrokken. Op 17 mei capituleerden de Franse en Nederlandse troepen in Midden-Zeeland, waarbij toch zo’n 2.000 Franse en 6.000 Nederlandse soldaten helaas in Duitse krijgsgevangenschap terechtkwamen.’
Het duingebied werd de Atlantikwall
‘In die eerste oorlogsdagen konden wij nog gewoon naar school gaan en mijn ouders bleven werken. Mijn vader luisterde op zijn werkplaats bij het schildersbedrijf naar de Engelse radio gedurende de hele oorlog. Duitse soldaten bezetten en bewaakten vooral de kust. Op een dag wilde ik even bramen plukken en rende met mijn emmertje de duinen in. Een Duitse soldaat hield mij aan en zei dat dit duingebied verboden terrein was. Ik vond het onbegrijpelijk dat ik geen bramen mocht plukken op mijn vaste stek en begon te huilen. Hij stuurde me terug en gaf me een reep chocolade voor de schrik. Al gauw werd onze stad onderdeel van de Atlantikwall, een grote verdedigingslinie die de Duitsers vanaf eind 1941 langs de hele Nederlandse westkust aanlegden ter voorkoming van een geallieerde invasie. In de duinen bouwden zij veel betonnen bunkers. In onze lagere school waren inmiddels Duitse soldaten gelegerd. In 1941 besloot mijn moeder een kruidenierswinkel te beginnen en verhuisden we naar de Herenstraat E-56 in Domburg. Dit was een groot huis en op de begane grond naast de woonkamer was moeders winkel. Ik hielp haar met boodschappen rondbrengen en met het overscheppen van producten uit grote zakken in handzame blikken en glazen potten.’
Walcheren werd onder water gezet
‘Na de zomer van 1942 was de kust verboden Duits terrein. Vanaf 1943 vonden er steeds meer geallieerde bombardementen plaats op de Duitse verdedigingslinie. Mijn moeder was zo bang voor de geallieerde bombardementen dat mijn ouders in de zomer van ‘44 besloten om naar moeders zus, tante Ka Geertse-Wisse, te verhuizen. Zij woonde in Villa ‘t Maereltje aan de Noordweg. In september 1944 werd de Atlantikwall opzettelijk op meerdere plekken door geallieerde bombardementen getroffen, waardoor de dijken braken en grote delen van Walcheren onder water kwamen te staan. De geallieerden wilden op die manier de Duitsers verdrijven. Noodgedwongen moesten wij toen weer terug naar de Herenstraat E-56 in Domburg verhuizen, want dit huis in de binnenstad bleef droog. De hele stad lag wat hoger, zodat het water precies tot aan de bebouwing bleef staan. Al het boerenland lag onder water.’
De Britse vergissingsaanval
‘Op 1 november 1944 werden granaten afgeschoten van een geallieerde kanonneerboot, de ‘Warspite’. Dit Engelse woord ‘Warspite’ betekent ‘oorlogszuchtig’ in het Nederlands. De Britten schoten per ongeluk op onze woonwijk. Zij namen per ongeluk niet de watertoren als uitgangspunt om te richten op de Duitse verdedigingswerken, maar de kerktoren. Daardoor vielen de granaten van de Warspite niet op de Duitse stellingen, maar midden in het centrum. Er waren circa vijftig doden. Deze Britse vergissingsaanval op Domburg werd ook ons fataal. De eerste granaat die deze kanonneerboot afvuurde viel op de put in de achtertuin van ons huis in de Herenstraat. Op dat moment stond ik in de gang bij de achterdeur samen met mijn vader en mijn zus te praten. Mijn vader en zus stonden in de deuropening en ik iets verder in de gang. Mijn broer was in het midden van de tuin aan het spelen, maar mijn moeder stond bij de waterput pal naast het huis de was te doen. Door de enorme knal vielen alle vazen van de kast en van schrik rende ik naar buiten. Na de explosie zagen we alleen nog een grote kuil op de plaats waar moeder bij de waterput had gestaan. Mijn moeders lichaam was vrijwel geheel verdwenen, aan flarden geblazen door de explosie. Dit beeld staat in mijn geheugen gegrift. Ik zie die grote kuil nog vaak voor ogen en kan deze laatste herinnering aan mijn moeder maar niet vergeten. Zowel mijn vader als ik zijn door de luchtdruk tegen de muur aan geslingerd, maar we bleven ongedeerd. Als gevolg van de luchtdruk bloedde mijn zus Leuntje uit haar neus en oren, maar ze kon nog lopen en rennen. Mijn broertje was door de luchtdruk verder de tuin in geslingerd, maar hij bleek wonderlijk genoeg ongedeerd.’
Op de vlucht
‘Direct na de explosie vluchtte mijn vader in blinde paniek met mijn broertje in zijn armen en met ons de straat op. We renden zo hard we konden tussen de beschietingen door naar moeders zus, tante Koos Provoost-Wisse, in het centrum op de hoek van de Markt en de Zuiderstraat. Alle familie en buren schuilden daar al in de kelder. De beschietingen werden steeds heviger. Mijn vader werd in die volle kelder benauwd van angst, hij pakte ons vast bij de hand en we renden weer naar buiten. Het verbaast me nog steeds dat niemand van ons tijdens deze vlucht gewond raakte, omdat er links en rechts van ons huizen in brand werden geschoten. Achteraf was het maar goed ook dat mijn vader meteen met ons uit die kelder is vertrokken, want het huis van tante Koos werd ook ernstig getroffen door een granaat. Ondanks alle beschietingen bereikten we buiten de stad ongedeerd de villa van de Groningse professor Bert Röling, die destijds een bekende rechtsgeleerde was. Na de oorlog was hij onder meer namens Nederland rechter van het Internationaal Tribunaal in Tokyo dat Japanse oorlogsmisdadigers berechtte. Tijdens de oorlog was hij rechter in Middelburg en hij had een grote villa aan de Noordweg van Domburg. Mijn vader kende hem omdat hij zijn huis had geschilderd, dus we mochten een paar nachten blijven. We kregen ieder een matras om op te slapen en we waren allemaal uitgeput van de spanning en het verdriet. Op 3 november 1944 kwamen de Belgische en Noorse eenheden Domburg bevrijden. Zij dwongen de Duitse soldaten zich over te geven, maar een aantal van hen bleef schieten vanuit de watertoren in Domburg en vanuit Villa Woestduin. Die nacht sliepen wij in de schuilkelder bij de buren en de volgende morgen mochten we bij een boer in de hooischuur schuilen. Op 8 november 1944 was heel Walcheren door de geallieerden bevrijd.’
Over mijn moeder mocht niet worden gesproken
‘Mijn oom en neef hebben de overblijfselen van mijn moeder begraven. Na de oorlog werd haar kist bijgezet in een massagraf voor alle slachtoffers van het bombardement op Domburg. Enkele maanden later heerste er difterie en raakte mijn zus besmet. Op 5 februari 1945 is mijn zus ingeënt tegen difterie en zij overleed diezelfde dag nog. Op de grafsteen van mijn zus staan ook de namen, geboorte- en sterfdatum van mijn moeder. Nu had ik niemand meer om over mijn moeder te praten, want mijn broertje was nog te jong daarvoor. Ik miste mijn moeder en zus heel erg.
Mijn vader hield op met schilderen en nam moeders kruidenierszaak over. Ik zorgde voor het huishouden en ik bracht de boodschappen voor klanten rond. Na het overlijden van mijn zus voelde ik me verantwoordelijk voor de zorg voor mijn vader en broer. Hoewel ik graag had willen doorleren en arts wilde worden, was dat nu onmogelijk voor mij, omdat ik geacht werd mee te helpen in de winkel. Ook was de mulo in Middelburg en die hele boel stond nog onder water. In 1948 hertrouwde mijn vader met Johanna Langbroek, maar met deze vrouw had ik geen enkele klik. Zij wilde dat wij haar moeder noemden. Over mijn eigen moeder mocht niet meer worden gesproken en daar had ik erg veel moeite mee. Daarom besloot ik om het huis uit te gaan.‘
Ik wilde er niemand mee belasten
‘In 1949 begon ik in Haarlem aan een vooropleiding voor de gezinszorg en ik verbleef er in een internaat. Sinds het bombardement op 1 november 1944 had ik last van angsten voor ronkende vliegtuigen. In die tijd had ik vaak nachtmerries over de explosie in onze tuin en het rennen tussen de bommenregen door naar de schuilkelder. Vanwege mijn verdrongen oorlogservaringen had ik vaak nek- en hoofdpijn, maar ik wilde er niemand mee belasten. Na het behalen van mijn diploma in 1953 werkte ik als gezinsverzorgster voor de Nederlands-hervormde kerk in Buren in de Betuwe. Vanaf 1955 begon ik in Wageningen, waar ik een fantastische leidinggevende had. Zij was een goede maatschappelijk werkster en ze luisterde aandachtig naar mijn oorlogsverhaal. Ze wás er voor mij als ik het moeilijk had met het gemis van mijn moeder en mijn zus. Dankzij haar kreeg ik de kracht om verder te gaan. Vergeten doe je het niet, maar ik sta er niet meer dagelijks bij stil. Inmiddels droom ik niet meer over de oorlog, daar groeide ik op een gegeven moment toch overheen.
Op een dag fietste ik op de Hoge Veluwe met een vriendin. Daar ontmoetten we twee vriendelijke jongemannen gekleed in militair uniform. Mijn vriendin kende deze vrienden al dus bleven we gezellig met hen praten. Al gauw planden we leuke uitstapjes met elkaar. Zo ontmoette ik mijn toekomstige man Johannes Hendriksen. Hij is geboren in 1934 in Wageningen en zijn familie komt uit deze Gelderse streek. Op 25 september 1956 zijn we er getrouwd, we kregen twee dochters en een zoon en zijn hier nooit meer weggegaan. Toen onze oudste dochter werd geboren dacht ik: ‘Wat ontzettend jammer dat mijn moeder dit niet kan meemaken en wat zou ze trots op haar geweest zijn!’ We zijn nu zelf oma en opa en de drie achterkleinkinderen zijn onze lichtpuntjes.’
Interview: Ellen Lock, Juni-editie 2023, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?