Opeens werd er geschoten op de feestvierende mensen op de Dam en ik rende voor mijn leven!
Tom Gase werd getroffen tijdens het schietincident op de Dam op 7 mei 1945
Op 7 mei 1945 kwam een menigte feestvierders bijeen op het Damplein in Amsterdam om de naderende Canadese bevrijders toe te juichen. Die middag zou volgens de afspraken bij de Duitse capitulatie op 5 mei 1945 de machtsoverdracht op een podium op de Dam plaatsvinden. Duitse soldaten liepen nog bewapend door de stad. Ook de aanwezige Binnenlandse Strijdkrachten (BS) droegen stenguns, tegen de orders van opperbevelhebber Prins Bernhard in, want de ontwapening zou geweldloos plaatsvinden door een Canadese legereenheid.
Opeens sloeg de feeststemming om. Er ontstond een grimmige sfeer rond het kaalscheren van vrouwen die met Duitsers waren omgegaan. Plotseling werd er een schot gelost bij het ontwapenen van Duitsers door BS’ers. Daarop begon een Duitser met een mitrailleur te schieten op de mensenmassa vanaf een balkon links van het Paleis. Hierna volgde een anderhalf uur durende schietpartij tussen de BS’ers en de Duitsers. Bij deze schietpartij vielen 32 doden en raakten ruim 200 mensen gewond. Eén van de gewonden was de negenjarige Tom Gase. “Meteen vloog ik achter het draaiorgel als schild tegen de kogels. Je wilde maar één ding: wegwezen!” Tom Gase vertelt hoe hij voor het leven werd getekend op die Amsterdamse Bevrijdingsdag.
Alles draaide om eten!
‘Op 7 mei 1945 was ik negen jaar en ging ik met mijn vriendje Wim Nipper naar de Dam om de bevrijding van Amsterdam te vieren. In die laatste oorlogsmaanden van grote hongersnood zwierf ik altijd te voet met mijn vriendjes door de stad op zoek naar eten. Met een lange lepel aan een stok gebonden schraapten we bij de gaarkeukens de tonnen met soep- en etensresten leeg. Toen we hoorden dat de Canadezen naar de Dam zouden komen, wilden we daarbij zijn om chocoladerepen te bemachtigen, want alles draaide om eten!
Op last van de regering in Londen vond in september 1944 de grote spoorwegstaking plaats. Het zuiden van Nederland werd al bevrijd door de Geallieerden. De Duitse bezetter blokkeerde daarop alle voedsel- en brandstoftransporten naar het westen. Die blokkade duurde zes weken en veroorzaakte de hongersnood in de winter van 1944-1945.
Iedereen ging op jacht naar hout als brandstof voor zelfgemaakte noodkacheltjes waarop ook werd gekookt. Mijn vader en ik haalden houten blokken tussen de tramrails vandaan. We sloopten trapleuningen uit leegstaande huizen. Langs het IJ vond ik drijfhout dat we droogden en opstookten.’
Vader moest naar een werkkamp
‘Tijdens een hongertocht ben ik met mijn vader naar boeren bij Medemblik in Noord-Holland gelopen. Samen sliepen we in boerenschuren en onderweg ruilden we met boeren ons tafelzilver en beddengoed voor zakken meel en groenten. Uiteindelijk kwamen we aan bij Medemblik. Mijn vader liep hier in een fuik van de Gestapo. Er werd een landweggetje afgesloten door de Duitsers en hij werd meegenomen voor de tewerkstelling in Duitsland. Ik bleef als negenjarig jongetje alleen achter. Op de lange terugweg naar Amsterdam namen wildvreemde mensen mij een eindje mee op een handkar of achterop een fiets met houten banden. Mijn moeder en ik hoorden al die tijd niets van hem. Pas na de oorlog zagen we hem terug.
Mijn vader was stratenmaker en mijn moeder was een lieve huisvrouw. Ik werd op 24 oktober 1935 geboren in Amsterdam, Hembrugstraat 40. Deze straat was genoemd naar de spoorbrug over het IJ. Het spoorwegemplacement lag ten zuiden van onze straat. Nederland mobiliseerde al vanaf 28 augustus 1939, vlak voordat Hitler Polen binnenviel. Mijn vader was opgeroepen voor de mobilisatie als soldaat bij de genie en hij was gelegerd in Gouda. Ook in 1939 bleef mijn moeder alleen achter met mij als kleuter. Wij verbleven vaak bij haar moeder in de Spaarndammerstraat, één straat verderop. Zij had vaak nog wel iets te eten in huis, ook tijdens de Hongerwinter, want tegenover haar huis stond de Maria Magdalenakerk waar geregeld voedsel werd uitgedeeld.
In juli 1943 vonden er geallieerde bombardementen plaats op de Fokker-vliegtuigfabrieken die waren ingeschakeld bij de Duitse oorlogsindustrie waardoor meer dan tweehonderd mensen het leven verloren. Als kind speelden wij vaak op het ernaast gelegen spoorwegemplacement en raapten bomscherven met fosfor op om in een blikje mee te nemen, want dit brandde zo mooi hevig. Vanaf eind december 1944 ging het streng vriezen, zodat mensen meer voedsel en brandstof nodig hadden om warm te blijven. Op een gegeven moment ging je in Amsterdam dood van de honger. Er lagen zelfs uitgehongerde mensen dood op straat. Ik had een geit, Mieke, en die moest in de Hongerwinter geslacht worden. Het was mijn geit en ik wilde er niet van eten ondanks de honger.’
Een beter uitzicht vanaf het Paleis
‘Op maandagochtend 7 mei 1945 zorgden mijn vriend Wim Nipper en ik dat we tijdig naar het Damplein liepen. Eenmaal daar was de Dam al helemaal volgestroomd met volwassenen. Vandaar dat we via de tralies voor de ramen van het Paleis op de Dam naar een hoge vensterbank klommen voor een beter uitzicht. Zo keken wij hoog gezeten neer op de feestende menigte. Vlak voor het Paleis was een houten feesttent met een podium gebouwd, voor de sprekers bij de machtsoverdracht. We zagen de drie verkennende gepantserde voertuigen van een Britse legereenheid door de menigte komen aanrijden, die werden toegejuicht. Op enkele meters hiervandaan zag je ook trucks met Grüne Polizei en Waffen SS voorbijrijden. De Britse eenheid verdween weer van de Dam. Een orgel draaide vrolijke Hollandse liedjes.
Er kwam een open vrachtwagen het Damplein oprijden met vrouwen en meisjes die met Duitsers waren omgegaan, die hardhandig werden kaalgeschoren. Ze werden uitgejouwd en bespuugd door de joelende mensen. Ze werden tot bloedens toe geslagen en overgoten met menie. Dit was afschuwelijk om te zien. We hadden zoveel honger geleden in de stad en je kon je goed voorstellen dat deze jonge meiden werkelijk alles deden om aan eten te komen. Nu richtte de volkswoede zich op hen.’
De schietpartij
‘Opeens werd de sfeer grimmiger. Links van het Paleis bevond zich het gebouw van de herensociëteit De Groote Club. Hier verbleef de Duitse Kriegsmarine in afwachting van de Canadezen, die hen zouden ontwapenen en wegvoeren naar Duitsland, zoals was afgesproken tussen de Geallieerde en de Duitse legerleiders. Ook waren er nog Duitse soldaten op de Dam en er liepen BS’ers in blauwe overalls rond, die de orde geweldloos zouden handhaven.
Plotseling klonk er een geweerschot. Op dat moment was het voor mij onduidelijk waar dit schot vandaan kwam. Direct daarna, omstreeks 15.00 uur, richtte een Duitser zijn mitrailleur op de mensenmassa vanaf het balkon op de hoek van de Kalverstraat en er zakte een flink aantal mensen ineen. Er ontstond grote paniek en iedereen stoof uiteen. Je hoorde achter elkaar het geratel van de mitrailleur en het angstige gegil van de wegvluchtende mensen. Wim en ik sprongen tegelijk van de hoge vensterbank op zoek naar een schuilplaats. Na die sprong verloor ik in het tumult Wim uit het oog. Als hij nog leeft, zou ik hem graag nog eens willen spreken. Sommigen mensen schuilden met zijn negenen in één rij recht achter een lantaarnpaal, daar zijn zelfs nog foto’s en filmbeelden van. Anderen probeerden achter een kiosk te schuilen. Bij alle zijstraten van het Damplein ontstonden opeenhopingen van mensen, die er weg wilden. Ik rende voor mijn leven naar de achterkant van het draaiorgel dat als schild enige bescherming bood. Dat stond midden op het Damplein voor De Bijenkorf. Met een twintigtal mensen zat ik gehurkt achter het draaiorgel. We zaten er niet veilig, want de BS’ers schoten terug en zij waren nauwelijks getraind om goed te schieten. We zaten dus midden in de vuurlinie.’
Geraakt door een kogel
‘Om uit de vuurlinie te ontsnappen renden we richting de Nieuwe Kerk. De deur aan de pleinzijde was gesloten. Via een al eerder door iemand ingetrapt laag zijraam aan de rechterzijde ben ik de kerk binnengeklommen, achter heel wat anderen aan. Tijdens het rennen werd ik geraakt. De kogel ging dwars door de muis van mijn duim en versplinterde het bot van mijn linker bovenbeen. Mijn hand bloedde hevig, maar van mijn beenwond voelde ik nog niets.
Plotseling gooide iemand een paar handgranaten de kerk in. Hier waren al vrij veel mensen naar binnen gevlucht. Vliegensvlug verstopte ik me bij het praalgraf van Michiel de Ruyter. Een in het wit geklede zuster van het Rode Kruis zag mijn hand zo hevig bloeden en wikkelde er een verband omheen. Er was geen plek in de ziekenhuizen, doordat er zoveel ernstige gewonden waren van de schietpartij. Daarom werd ik door deze zuster naar huis gestuurd. Wonderlijk genoeg ben ik lopend thuis gekomen. Wekenlang heb ik op bed gelegen en dat was heel zwaar. Ik had veel pijn, de wonden genazen niet en ik kreeg last van ernstige infecties. Onze huisarts gaf me het nieuwe wondermiddel penicilline. Mijn moeder knipte van haar korset een handige elastieken huls om het beenverband goed op zijn plek te houden en ik had een mitella om mijn hand rust te geven. Mijn moeder verschoonde een aantal keer per dag het verband.’
Onder de morfine zag ik alles weer voor me
‘Uiteindelijk werd ik voor het eerst geopereerd in het Emma Kinderziekenhuis. Een arts zei: “Het been moet eraf!” Gelukkig was op dat moment mijn vader net lopend teruggekeerd van de dwangarbeid op een boerderij in Ludwigshafen am Rhein. Vader vond dat de arts mijn been moest sparen en dat is ook gebeurd. Maandenlang lag ik met een ontstoken linkerbeen in het ziekenhuis en herinner me vooral dat we veel koolsoorten aten. Er volgden nog zeker tien operaties, want de beenwond ging niet dicht. Steeds lieten botsplinters los en die veroorzaakten ontstekingen. Als ik onder de morfine in het ziekenhuis lag, dan zag ik die hevige oorlogsmomenten weer voor me. Plotseling stond ik weer in Medemblik op dat landweggetje en werd mijn vader bij mij weggehaald. Of dan sprong ik weer met Wim vanaf de vensterbank van het Paleis en schuilde ik voor de kogels achter het draaiorgel. Later heeft een orthopedisch chirurg me goed geopereerd en een stuk huid geplaatst over de wond, waardoor deze uiteindelijk toch helemaal dicht is gegaan. Hij heeft mijn been daadwerkelijk gered.’
Hun spullen lagen er nog
‘In 1949 keerde vaders broer Evert, een voormalig plantagemanager in Nederlands-Indië, terug naar Amsterdam. Hij kwam met zijn Indische vrouw Rosario en zes kinderen bij ons in huis wonen. Alleen mijn oom kon ik verstaan, zijn vrouw en kinderen spraken nog geen Nederlands. Wij hadden al een doortrektoilet in huis, maar zij gebruikten altijd flessen water op het toilet om zich af te spoelen. Op mijn dertiende wilde ik graag gaan werken in Artis. Mijn vader kende een van de oppassers en de directeur koos mij uit 350 sollicitanten. Samen met de hoofdoppasser verzorgde ik het vogelhuis, het apenhuis en het slangenhuis. Op de zolder van het olifantenverblijf en boven het aquarium had een aantal Joodse onderduikers gezeten. Hun spullen lagen er nog. Ik moest meehelpen al deze spullen in houten kisten te stoppen.’
We pakten de draad weer op
‘Tegenover de uitgang van Artis woonde mijn huidige vriendin Jannie als jong meisje van mijn leeftijd. Op mijn vijftiende raakten we goed bevriend. Ik trouwde met iemand anders op mijn negentiende met wie ik twee kinderen kreeg, maar opeens was ze weg. Daarna ontmoette ik mijn jeugdvriendin Jannie weer, die intussen een weduwe was. We pakten de draad van destijds weer op en zijn nu 42 jaar samen. In de oorlog is ze van de honger bij de olifanten wel eens een suikerbiet gaan pikken. Later werd ik, net als mijn vader, stratenmaker en dat werk doe je op twee knieën, maar dat kon ik niet en daarom werkte ik op één knie. Vanwege de wond in het been, kreeg ik last van osteomyelitis, waardoor mijn been langer werd. Toen hebben ze het bot 2 centimeter ingekort en me een kunstknie gegeven en daarmee ben ik tot aan mijn pensioen blijven werken. Ik was eerst stratenmaker bij de gemeente Landsmeer en later ben ik een stratenmakers bedrijf begonnen. Ik heb voor Monumentenzorg heel wat hofjes mogen bestraten en ook de vloer in de Amstelkerk in Amsterdam en die straatstenen moesten daarna nog gelakt worden.’
Elke week keer ik terug naar de Dam
‘Op dat moment was het me een raadsel waarom er werd geschoten. Jaren later hoorde ik dat er die ochtend in een steeg achter de Dam al een groepje Duitsers hardhandig was ontwapend door de BS, waarbij één Duitser was doodgeschoten. De Binnenlandse Strijdkrachten bestonden uit jongemannen uit het verzet of arbeiders die graag de Duitsers te grazen wilden nemen en hen wilden ontwapenen. Dat was tegen de afspraak omdat de Canadezen de ontwapening zouden doen.
Opeens was de feestvreugde voor de op handen zijnde bevrijders voorbij en werd de sfeer grimmig toen die ‘moffenmeiden’ hardhandig werden kaalgeschoren. Ik blijf me er nog altijd over verbazen hoe snel de sfeer veranderde en ontaardde in de schietpartij. De waanzin van de oorlog blijft me bezighouden. Omdat ik zo blij ben dat ik het heb overleefd en ik hoop dat men iets van mijn verhaal kan leren, vertel ik mijn oorlogsverhaal graag op scholen en aan toeristen. Vaak zijn mijn toehoorders verbaasd dat dit schietincident ná de capitulatie op 5 mei is gebeurd.
In het verlengde van mijn tuin in Landsmeer staat een oorlogsmonument, een propeller van een Engels vliegtuig dat boven land neerstortte terwijl de piloten in de Noordzee waren gesprongen en zijn verdronken. Bij de Herdenking op 4 mei ben ik daar meestal met mijn vriendin Jannie en de kinderen. De Engelse en Amerikaanse toeristen die hiernaar komen kijken vertel ik graag het een en ander over de oorlog. Elke week pak ik de fiets om naar de Dam te gaan en daar op een bankje te kijken naar de plek waar ik bijna het leven liet tijdens het schietincident op maandag 7 mei 1945. De oorlog was nota bene voorbij, we vierden al Bevrijdingsdag in Amsterdam en toch vloog opeens de vlam in de pan!’
Interview: Ellen Lock, Juni-editie 2021, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak.
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?