Indische nostalgie verenigd in ‘Tante Lien’
In gesprek met… Wieteke van Dort
Actrice Wieteke van Dort is bekend geworden door haar rollen in kindertelevisieprogramma’s als “Oebele”, “de Stratemaker op Zee Show”. Momenteel is zij nog regelmatig te zien in het educatieve kinderprogramma “Het Klokhuis”.
In één van die programma’s speelde ze een dametje en kwam zelf op het idee om dit met een Indisch accent te doen. Na de uitzending werd ze bedolven onder telefoontjes en brieven en werd ze uitgenodigd om haar Indische act op te voeren bij reünies. Zo ontstond haar Indische karakter “Tante Lien”. Wieteke ontvangt nu nog wekelijks verzoeken en brieven aan “Liefste Tante Lien”. Zij is voor veel Indische Nederlanders een symbool geworden, een herinnering aan Indië.
Opgroeien in Indonesië
‘Tijdens de oorlog ben ik in 1943 geboren te Surabaya in het voormalige Nederlands-Indië. Tot mijn veertiende heb ik daar een heerlijke tijd gehad. We hadden niet veel speelgoed, maar de tropische omgeving was geweldig om in te spelen. Het was een voorrecht om als kind in Indonesië op te groeien. Het land en de natuur waren zo overweldigend. Je klom in bomen en luisterde naar de griezelverhalen van de bedienden. Ik was alleen bang voor een loewak, dat is een kruising tussen een vos en een kat. Rennen door de vingerdikke regenstralen en springen in enorme plassen was voor alle kinderen een feest.
Mijn vader, Theo van Dort, was in Indië baas in een suikerfabriek ‘Tjandi’, die nog steeds bestaat. Tijdens de oorlog raakten mijn ouders door de Jap alles kwijt. Mijn vader werd gedwongen om onder de Chinese eigenaar in zijn eigen fabriek door te werken. Hij kon in de oorlog toch nog veel verzet plegen, door mensen onder te brengen, hen van voedsel te voorzien en wapens te verzamelen.’
Bersiap-periode
‘In 1946 kwamen de Indonesische extremisten aan de voorkant de fabriek binnen. Op dat moment vluchtte mijn moeder met mijn broertje als kind op haar arm en mij aan haar hand via de achterkant van de fabriek weg. Mijn vader werd gepakt.
Bij Indië-bijeenkomsten kon ik lange tijd de verhalen over de Jappenkampen en de Bersiap niet horen. Pas na het zien van de film “Paradise Road” over een vrouwenkamp drong het besef tot mij door dat ik er wel voor open moest staan.
Mijn broer Rob is samen met mijn neef Benno gevangen genomen en opgesloten in een gevangenis met 4.000 Nederlandse mannen. Mijn moeder zat met mij en de andere kinderen op dat moment in een vrouwengevangenis. Een Nederlander, Jack Boer, hoorde dat die hele mannengevangenis vergiftigd zou worden en is met een tank en een aantal Engelse Gurkha’s deze gevangenen gaan bevrijden. Dankzij deze heldhaftige Jack Boer zijn mijn broer en neef op het nippertje aan de dood ontsnapt. Mijn moeder werd met haar kinderen bevrijd uit de gevangenis, maar het was te gevaarlijk om naar ons huis aan de Van den Boschlaan in Surabaya terug te keren omdat er veel razzia’s waren.
Wij mochten bij tante El, eveneens weduwe, maar hertrouwd met oom Frans, in hun huis aan de ‘Embong Sawo’ komen wonen. Tante El en oom Frans zijn na verloop van tijd naar Nederland vertrokken en wij bleven in Surabaya wonen.’
Kisten Hollandse kersen
‘Mijn moeder was een bron van energie en inspiratie. Zij werkte iedere ochtend in een soort militair tehuis, YMCA. Toen alle militairen teruggingen naar Nederland werd het een cultureel centrum, waar zij met haar kweekschoolachtergrond een groot aantal vrouwen heeft opgeleid tot lerares.
‘s Middags organiseerde zij toneel- en dansvoorstellingen en er werden veel liedjes gezongen. Mijn moeder trouwde met mijn tweede vader. Hij was behalve eigenaar van een rubberfabriek ook voorzitter van de kunstkring in Surabaya. Toneelgezelschappen logeerden bij ons thuis en tijdens het eten stelde mijn moeder vragen aan de acteurs, waar ik veel van heb geleerd. Wij gingen in april 1957 voor het eerst voor vier maanden met verlof naar Nederland. Wat mij het meeste opviel was dat blanke mensen zelf hun koffers droegen. In Indonesië hadden wij Indonesisch personeel. Die zomervakantie in Holland bestelde mijn moeder hele kisten kersen en aardbeien voor ons, fruit dat we nog nooit hadden gezien. We aten ons rond, omdat we dachten dat we het daarna voor jaren niet meer zouden eten. Tijdens de vakantie hoorden we dat Soekarno alle Nederlandse bezittingen aan de staat Indonesië verklaarde en we bezaten dus niets meer. Weer werden we opgevangen door tante El en oom Frans, maar dit keer in Den Haag. We zijn nooit meer naar Indonesië teruggegaan. Mijn ouders hebben dat koninklijk opgevangen. Ze waren al een keer eerder in 1941 alles kwijtgeraakt door de Jap, en dit was de tweede keer om helemaal opnieuw te beginnen. Mijn ouders zeiden: “We zijn gezond en we hebben elkaar!”’
Tegoedenkwestie
‘Als die tegoeden worden uitgekeerd dan hoop ik dat ze ook denken aan de voormalige Nederlandse staatsburgers die in Indonesië moesten achterblijven omdat ze in de oorlog hun identiteitspapieren waren kwijtgeraakt. Anderen werden op advies van regering, onderneming, kerk en familie ‘Warga Negara Indonesia’ (Indonesisch Staatsburger). Ten tijde van de Nieuw Guinea crisis en onder het Soekarno bewind werden ze gediscrimineerd. Velen zijn nu hulpbehoevend. Zij (circa 850 personen) zijn afhankelijk van de uitkering van de Stichting Hulp aan Landgenoten in Indonesië (Halin) en ik vind dit een geweldig gemeenschappelijk doel voor de Indische Tegoeden.
Ook vind ik het belangrijk dat er een Indisch Herinneringscentrum komt. Onze Indische geschiedenis is de laatste jaren verkracht. Lou de Jong’s deel over Indië klopt van geen kant. Het wordt tijd dat aan onze Indische geschiedenis recht wordt gedaan. Natuurlijk had de Nederlandse regering Indië al veel eerder vrij moeten geven. Maar de koloniale geschiedenis wordt nu alleen maar vanuit een negatief standpunt bezien. Ik zeg altijd maar je moet het in een historisch perspectief bekijken. Hoe was het honderd jaar geleden in Nederland met de mensenrechten gesteld? Kinderen werkten hier in de mijnen, wat voor een salaris kreeg een dienstbode in Nederland op een ijskoud zolderkamertje? En er wordt ook nooit gesproken over de positieve dingen die Nederland daar heeft gebracht; de ziekenhuizen, scholen, spoorlijnen, en het Nederlands recht in Indonesië. Als je het oorspronkelijke Indonesische recht, het Adatrecht, wilt studeren, dan moet je dat in Nederland doen.
Het is al die jaren maar van één kant bekeken. Moet je ze tot nu toe zien in Atjeh, het is nog steeds een roerige provincie. De kracht van Van Heutsz was dat hij dat enorme rijk als eenheid heeft kunnen bewaren.
In 1978 heb ik in de Tweede Kamer het “Lied van de schuld” gezongen voor de Indische oudstrijders. Nederland heeft als enige land zijn oorlogsschulden niet afgelost. Iedere dag stonden KNIL-militairen te posten voor hun achterstallige salaris voor de Tweede Kamer. Na die actie hebben de Nederlandse oud-strijders ieder 7.000 gulden ontvangen, maar de ambtenaren en de mensen die in Amerika woonden kregen dit niet. En dat is nog steeds heel merkwaardig.’
Wieteke op toneel
‘Op toneel vertel ik als Tante Lien dat we in bittere kou met het schip in Nederland aankwamen, maar in werkelijkheid hadden we een dolle reis met het vliegtuig en kwamen we aan in een lente bloesemend Nederland. Ik had veel zakgeld gespaard en kocht allemaal toeristische troep, zoals een broche met Delftsblauwe klompjes.
We bleven voorgoed in Nederland en ik ging al in onze vakantie naar het Haagse Johan de Witt Lyceum want ik was natuurlijk leerplichtig. Vervolgens deed ik twee jaar de toneelschool en werd door een docent van mijn opleiding gevraagd voor allerlei leuke kindhoofdrollen. Zo rolde ik in het toneelvak. Ik had het voorrecht om als jonge artiest in het voorprogramma van Wim Kan terecht te komen. Van Wim Kan heb ik ontzettend veel over cabaret geleerd. Hij zei: “Wieteke, je hebt niet de hele avond om je rol op te bouwen bij het cabaret. Je hebt twee minuten ofwel vier zinnen en het moet staan of het staat niet!” Ik mocht een act met hem doen, als een persiflage op het levenslied, geheel in roze gekleed deden we Heintje na. Wim Kan was getuige bij mijn huwelijk.
In 1970 ontmoette ik mijn man Theo in de Pulchri Studio, een kunstenaarssociëteit. Hij had al een zoon en een dochter en we kregen samen nog een zoon. Ik wilde graag blijven werken, maar in combinatie met een gezin zijn de avondtoneelvoorstellingen bijna niet te doen. Daarom was het voor mij prettiger om in regelmatige studiotijden voor televisie te gaan acteren. Onze zoons beheersen alle twee de Indische vechtsport ‘Pentjak Silat’. Theo heeft zichzelf in de auto vanaf cassettebandjes Indonesisch geleerd en hij spreekt het nu heel aardig. Hij heeft een praktijk als psychotherapeut, maar komt ook wel eens mee naar mijn optreden en dan roepen ze bijvoorbeeld tegen hem: “Oom Lien, u kunt uw auto daar parkeren!”’
De deftige dame
‘Samen met Willem Nijholt werd ik gevraagd voor het kinderprogramma “Oebele”. In “Dat ik dit nog mag meemaken, de senioren show” speelde ik een mooie scène als oude dame waar ik best trots op ben. Ik was toen 37 jaar en speelde een oude dame met een stok, die zo slecht ter been was dat al het geld voor haar dagje uit al op was, omdat de taxi-teller al aanstond voordat ze het trapportaal uit was. Om dit te kunnen spelen had ik uitgebreid mijn oude tante’s loopje bestudeerd en iedereen op de set was blij dat mijn rol als oude dame zo goed ging. In de kinderserie “De Stratemaker op Zee Show” speelde ik de deftige dame, die vaak scheten liet. Met dezelfde geweldige persoonlijkheden uit die show, Aart Staartjes en Joost Prinsen, speel ik nu al 27 jaar voor kindertelevisie en maken we nog dagelijks het programma “Het Klokhuis”. Voor Het Klokhuis moeten we altijd een week teksten en rollen instuderen en vervolgens gaan we een week opnamen maken in de studio. Het team is aangevuld met heerlijke acteurs als Loes Luca, dus mijn werk is altijd een groot feest.’
Tante Lien
‘In de “Stratemaker op Zee Show” moest ik een keer een dametje spelen en toen vroeg ik of ik haar met een Indisch accent mocht doen. Na die uitzending werd ik bedolven onder de telefoontjes en brieven. Ik werd uitgenodigd op reünies om mijn “Indische act” te spelen. Omdat veel oorlogsveteranen en Indische mensen zo van mijn optredens als Indische dame genoten heb ik aan de VARA gevraagd om ‘Tante Lien’, zoals mijn karakter was gaan heten, te mogen uitzenden. Het duurde vier jaar voordat de “Late late Lien Show” het groene licht kreeg. Tante Lien werd een groot succes en sindsdien word ik overal als Tante Lien met de haren erbij gesleept. Ik speel haar graag, vooral omdat er zo weinig televisieprogramma’s voor de Indische groep zijn. Het kerstliedjesprogramma: “Kerst in de Gordel van Smaragd”, waarin ik in een decor van sawah’s ook een liedje zong, is vanwege de grote belangstelling vier keer herhaald. Als ik in een verzorgingstehuis optreed, dan vraag ik eerst: “Wie is er in de Gordel van Smaragd geweest of daar geboren?” Dan ga ik even met de mensen praten, en dan blijkt altijd weer dat er nooit naar ze is geluisterd. Nooit! In juni komt er een dubbel-cd uit; “De mooiste liedjes van Wieteke van Dort” met Nederlandse en Indische liedjes, waarop ik aandacht aan de oorlog wil besteden in het lied: ‘Veteranenvrouwen’. Als Tante Lien heb ik een strenger karakter dan Wieteke. Ik krijg wekelijks post voor haar met allerlei verzoeken om hulp, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een uitkering voor oorlogsgetroffenen. Natuurlijk verwijs ik mensen dan door naar de betreffende instanties. Ik reis altijd met het openbaar vervoer en mensen spreken me ook in de tram aan als “Tante”. Tante Lien is een verzameling herinneringen van mijn hele Indische familie en ik gebruik veel oude verhalen en het taalgebruik van mijn ooms en tantes wanneer ik haar speel! “Dag Luitjes”’
Voor al die veteranenvrouwen die hun mannen hebben vastgehouden en veilig in hun armen hebben gedragen naar de dag van vandaag
Veteranenvrouwen
Mijn man is Indiëveteraan
Als er tranen in zijn ogen staan
Probeert hij daarmee iets te zeggen
Wat hij nog niet uit kan leggen
Toen hij terugkwam uit de Oost
Zo jong, gebruind en zorgeloos
Heeft hij, terwijl hij naar mij lacht
De oorlog voor mij meegebracht
Ik droomde van een toekomst samen
Bedacht wel honderd kindernamen
Ik heb zo lang op hem gewacht
Geleefd op brieven, aan hem gedacht
Vele jaren ging het zo goed
Misschien was dat wel levensmoed
Soms schrok hij van een vage geur
En lette altijd op de deur
Mijn man is Indiëveteraan
Als er tranen in zijn ogen staan
Probeert hij daarmee iets te zeggen
Wat hij nog niet uit kan leggen
Diepe wanhoop in de nacht
Een radeloze klacht
We huilen samen, wang aan wang
Een oorlog duurt een leven lang
Een oorlog duurt een leven lang
Bange nachten zijn gekomen
Hij beleeft Indië in zijn dromen
Schreeuwt en zweet en ligt te beven
Tot mijn armen kalmte geven
Ik draag hem door de bange uren
Verdraag zijn zwijgend peinzend turen
Ik zal nooit bij iemand klagen
Maar zit vol met duizend vragen
Mijn man is Indiëveteraan
Als er tranen in zijn ogen staan
Probeert hij daarmee iets te zeggen
Wat hij nog niet uit kan leggen
Toen hij terugkwam uit de Oost
Zo jong, gebruind en zorgeloos
Heeft hij, terwijl hij naar mij lacht
De oorlog voor mij meegebracht
De oorlog voor mij meegebracht
Tekst: Sebastiaan Schelfhout
Muziek: Sebastiaan Schelfhout/ Wieteke van Dort
Arrangement: Christan Grotenbreg
Interview: Ellen Lock, SVB/PUR-cliëntenblad Aanspraak Juni 2001
Andere verhalen over de oorlog
Wilt u nog meer verhalen over de oorlog lezen?